Och Heden 9 september 2023

Bij de Maarsseveense Plassen vroeg Liesje me dinsdag of ik meeging om van de steiger te springen en dan een paar baantjes te zwemmen, want we waren bij het deel waarin je baantjes zwemmen kunt en niet in de vrije vlakte waar je je eigen koers bepaalt. En zo zwommen we naast elkaar. Toen ik een uurtje later tegen Klaas zei dat hij wel erg weinig in het water was geweest, stond hij op. Hij vond dat we dan maar samen moesten gaan. Ook wij zwommen naast elkaar, maar niet in dezelfde baan. Ik merkte dat hij er een wedstrijdje van probeerde te maken. Dat hebben jongetjes misschien toch wel iets meer dan meisjes.
Wel of niet competitief, daar ging het nu helemaal niet om. Wat er toe deed, was het feit dat ik daar zwom. Eerst met Lies en een uur later met Klaas. Als ik er nu, een paar dagen later, terugdenk aan het zwemmen met mijn kleinkinderen, begint er iets in mij te juichen.
Volgens mij ben ik maar één keer met mijn opa alleen geweest. De andere drie grootouders heb ik nooit gekend. Ik zal zeven geweest zijn en logeerde in Loosduinen bij oom Kees en tante Trees, in de Viandenstraat. Dat is ongeveer een kilometer van de plek waar het huis van opa stond, Wilhelminastraat 149. Opa is er al heel lang niet meer en dat geldt ook voor dat huis en het adres, maar toen kon zelfs een jongetje van zeven dat niet in Loosduinen woonde zonder te verdwalen van het ene naar het andere huis lopen. En terug. Het was rond het middaguur en ik moest iets bij opa brengen. Laten we zeggen dat het speklapjes waren.
Opa kwam net van zijn tuin waar hij ook konijnen en een enkel varken hield. En kippen. Hij had eieren geraapt. Ik moest er maar wat meenemen voor tante Trees. We stonden aan de eettafel met het dikke kleed en hij haalde eieren uit een kistje met houtwol om in een schaaltje te leggen. Er zat ook een gebroken ei tussen.
‘Hier, slurp maar gauw leeg. Dat is heel gezond.’ Hij gaf me het kapotte ei en schoof een krant voor me.
Ik walgde. Rauw ei! Het zag er weerzinwekkend uit en toen ik voorzichtig iets van het ei naar binnen zoog, schrok ik van wat ik in mijn mond voelde. Die kouwe, slijmerige kippentroep. Het had net zo goed snot geweest kunnen zijn.
‘Niet zo langzaam! Dat geeft geknoei. Hup!’ Er was geen spoortje van begrip bij opa Leen. Ook dat kapotte ei moest een bestemming krijgen, alleen dáár ging het hem om. Dat kan ik wel meevoelen en het jongetje dat ik toen was zou er bij navraag ook zo over gedacht hebben, maar dat hij daar op deze manier door zijn opa zo dwingend voor moest zorgen en nog een schijn van dankbaarheid moest proberen op te brengen ook, dat was wel heel veel gevraagd.
Ik heb wel meer herinneringen aan opa Leen, maar ik kan me niet een ander moment voor de geest halen dat we samen met iets bezig waren. Alleen die keer met dat ei.
Laten we zeggen dat dit gebeurde in 1960, drieënzestig jaar geleden dus. Ik zou het wel leuk vinden wanneer Liesje of Klaas, ook over drieënzestig jaar, af en toe terugdenken aan die keer dat ze met hun opa in de Maarsseveense Plassen zwommen.