04 september 2022

Deze keer wordt het Slag Schelpenpad, even boven Monster. Bij het uitstappen al kijk ik als een inspecteur naar de huizen langs de Haagweg. Nog steeds ziet het er hier uit als bebouwing langs een provinciale weg, maar dan aan maar één kant, vanwege de duinen aan de ander kant. Maar pal daarachter staan ook huizen, nieuwe, kloeke gevallen. Weiland en tuinderij hebben hun grenzen naar achteren verlegd. Het witte huisje met de blauwe luiken waar het jongetje dat ik was zo graag naar keek, is er nog steeds, maar heeft nu ook een naam: Dam 16.
Het eenvoudige tuindershuis daarachter verdween tientallen jaren geleden. Sinds een tijdje staat er een variant waarvoor ongetwijfeld veel meer is betaald. In dat afgebroken tuindershuis werd ooit mijn grootvader geboren. In 1885. Mijn overgrootvader was toen als hovenier in dienst bij het naastgelegen landgoed. Daar heb ik nooit iets van gezien, al staat er een groot vierkant blok naast Dam 16, een vroeg twintigste-eeuwse villa. Bomen en struiken onttrekken het aan het zicht. Dat huis en omgeving lijken me een aparte studie waard.
De duinen zijn hier veel breder dan bij de Molenslag en dat geldt ook voor het strand. Al met al nog een flinke wandeling. Het is niet druk op het strand. Dat heeft met de breedte ervan maken, want er is veel ruimte hier – maar ook met Max Verstappen, veronderstel ik, want daar zullen ook Westlanders wel gek op zijn.
De zee is amper een uitdaging vandaag, met een temperatuur van twintig komma zoveel graden en ze is zo kalm dat het me verbaast nergens een supboard te zien. Ik kijk daar graag naar, naar suppers op zee.
Het hoort bij eindaugustus (één woord, met dank aan Willem Jan Otten) of beginseptember (ja, doe dat dan ook maar aan elkaar). De kalme zee, het warme weer waaraan we intussen al zo gewend zijn, de vrolijke lijsterbessen en volle rozenbottels van de duinen en natuurlijk dat verleden dat gemoedelijk nasuddert in de pan van mijn hersenen, het is allemaal een state of mind. Otten mocht al langskomen, nu haal ik Billy Joel er ook maar bij en noem dit een eindaugustus stateofmind. ‘I’m in an Eindaugustus stateofmind.’ Dat is een geestesgesteldheid waarbij je geen formule 1-wagens kunt gebruiken. Wel supboards, maar die zijn er dus ook niet.
Na de eerste zwem kijk ik naar het zilverende water voor me. Als ik al mensen hoor praten, dan doen ze dat in het Pools, het Duits, het Chinees en in het Italiaans, al verdenk ik enkele zwijgers ervan dat het Nederlanders zijn.
Als ik voor de tweede keer in het water ben, kom ik weer boven in de buurt van een Poolse man die zijn kinderen naar een dieper deel wil lokken, maar dan ziet dat zijn hondje er vandoor gaat. Hij roept vergeefs.
Een tatoeage bedekt zijn hele linker arm. Er kronkelt iets in rood en blauw. Dan zie ik dat hij een tatoeage heeft van een gestroopte arm: je ziet spier-, pees- en zenuwbundels zoals ik me die herinner van een plaat in het biologielokaal waar ik nooit zonder afgrijzen naar kon kijken. Wat moeten die kindertjes toch met zo’n vader?
Ik droog snel terwijl de zee kalm door zilvert.
Ik loop terug langs het Rem Keizerduin, ooit mijn buurman, die Rem Keizer en stap wat later ter hoogte van het geboortehuis van mijn opa in de auto. Bij Loosduinen moet ik wachten voor het stoplicht. Ik kijk naar de plek waar opa doodgereden werd. Dat was in 1965: toen stonden hier nog geen stoplichten.