Och Heden – 31 maart 2023
Voor de afwisseling koos ik ervoor om mijn favoriete fietsrondje omgekeerd te doen, dus tegen de klok in. Daarom stak ik eerst een stukje van het Noorderpark door om bij de Kooidijk linksaf te slaan. Voor het verhaal doet dat er niet toe, maar zo was het wel. Ik had deze eerste alinea ook kunnen overslaan om te beginnen bij de man die ik daar zag.
Ik had hem trouwens al eerder kunnen zien, maar hij drong pas tot mijn bewustzijn door toen ik een bocht genomen had en hem achterop kwam. Ik fietste en hij liep. Ik fietste door, hij liep langzaam. Hij zwabberde zelfs een beetje. Dat was niet de reden waarom ik aan mijn vader moest denken, wat wel zo was: ‘O, dacht ik, o, dat daar mijn vader liep’ (alweer Nijhoff).
Hij had hetzelfde postuur als mijn vader ooit. Die zou overigens nooit ongekamd de straat op zijn gegaan, zoals deze man, maar ik weet nog goed hoe mijn vader er tussen opstaan en ontbijt uit kon zien. Dan had hij het kapsel van de man voor me.
Toch was het ook niet dat kapsel waardoor ik onmiddellijk aan pa moest denken. Het was allereerst de wollen jas die tot halverwege zijn knieën reikte. Op zo’n jas had mijn vader het patent. Vooral door die jas bekeek de man wat beter. Daarna viel me juist een verschil op. De man droeg namelijk een broek met pijpen die het onmogelijk maakten om routineus over je voeten te trekken, ’s avonds voor het slapen gaan. Nee, dan de broeken van mijn vader: daarvan vielen de pijpen zo ruim om zijn benen dat je kon goed zien uit welke hoek de wind kwam. Intussen maakte de smalle broek van de man vóór me duidelijk dat hij spillenbenen had. Net als pa. Dat werd niet gecamoufleerd door zijn brede pijpen, integendeel, met een windkracht vier of vijf zag je al dat er geen olifantspoten in de broek van mijn vader schuil gingen.
Pas na de jas en de spillebenen kreeg ik aandacht voor het kapsel en het gezwabber van die man op de Kooidijk, maar toen had vanuit een ver verleden mijn vader voor mijn geestesoog al lang zijn vinger opgestoken.
De man liet een net niet middelgroot hondje uit. Ook mijn vader heeft dat gedaan. Daarvoor moeten we een halve eeuw terug en ik haast me erbij te vertellen dat ik dat nooit heb meegemaakt. Ik was namelijk de hondenuitlater. Dat veranderde pas toen ik het ouderlijk huis uit was. Mijn vader is dus in zekere zin mijn opvolger geweest.
Ze bemoeiden zich niet met elkaar, de man op de Kooidijk en zijn hond. Ze bewogen zich in een eigen wereld. Dat kan en dat mag. Ik zat trouwens zelf ook heftig in een droomcocon. Eentje die in dit geval zorgde voor een schok op het moment dat ik de man en zijn hond passeerde. Toen zag ik namelijk dat het gedwarrel van de man alles te maken had met het mobieltje in zijn hand. De man liep helemaal niet met zijn hondje langs de Kooidijk; hij dwarrelde ergens over de digitale snelweg. Hij was vooral in Niet Hier.
Dat zie ik wel vaker en elke keer weer word ik wat droef van zoveel lichamelijke aanwezigheid die gelijk op gaat met mentale absentie. Omdat de man me aan mijn vader had doen denken, vond ik het ronduit schokkend. Stel je voor: pa met een mobieltje!