8 juni 2024
![](https://lenborgdorff.nl/wp-content/uploads/2024/06/oh20240608.jpg)
Het bleek nog helemaal niet mee te vallen om een plek te vinden vanwaar we in de buurt van een van de Eildon Hills konden wandelen. Konden we bijvoorbeeld de auto achterlaten langs het smalle weggetje? Een mevrouw die haar hondjes uit de auto liet springen vond van wel. Ze deed het zelf ook. We konden dit of dat pad nemen en dan daar door de spleet. Ze wees op het dal tussen twee van de toppen.
Ze liep heel snel, die dame, veel sneller dan wij. En voor haar hondjes was dit ook bekend terrein. Haar rode jack verdween al vrij snel tussen de spleet. Hier en daar sprongen joggers over een helling, als gazellen. Ik heb ook wel eens iets in die richting gedaan, dertig jaar geleden. Bij een snelle afdaling lijkt het inderdaad een beetje of je zweeft, al moet je wel een beetje uitkijken. Wanneer je trouwens sneller de flank van een heuvel opgaat, word je ook lichter. Maar goed, ook dat is van een kwart eeuw terug. De jaren hebben zwaarte, krakende knieën, zwikkende enkels en veel meer onzekerheid die extra wankelt maakt. Waar de spleet begon en het terrein wat meer begon te hellen deed Mente mij de hartelijke groeten. Ik ging maar alleen verder. Zij was heel tevreden met een muurtje waarop ze kon zitten. Daar zou ze op me wachten. Ik liep verder, zag de joggers. Ik koos voor de laagste top. Mijn gewicht nam per stap toe, het werd belangrijker om te zien waar ik mijn voeten zou zetten, en dan nog: ik zou zo kunnen uitglijden. Ik loop graag, maar vertrouw mijn enkels steeds minder, en dat luistert nauw als je weet dat mijn knieën op hun beurt de boel ernstig kunnen vertragen. En die kortademigheid, bedacht ik toen ik mezelf hoorde hijgen. Bovenaan lag de wind op me te wachten als een enthousiaste hond. Misschien had ie me al horen aankomen met mijn gehijg. ‘Ben je daar eindelijk,’ leek die te zeggen terwijl hij kwispelend tegen me op sprong. De heuvel eindigde in een kam van
amper twee meter breed. Als ik naar vijf, zes, zeven meter verder liep, kwam ik bij een grote kei. Vandaar zou ik misschien Mente kunnen zien.
Tien jaar geleden klauterde ik met Pieter in Nieuw-Zeeland een heuvel op, steiler en hoger dan deze. Er stond toen veel meer wind. Ik maakte er nog een filmpje van, daar boven op de heuvel. Een filmpje durfde ik niet meer aan. Zolang naar een schermpje moeten staren, armen half gestrekt, ronddraaien als een statief op twee wankele pootjes en intussen doen alsof die wind er niet was. Ik moest er niet aan denken. Maar een foto met de zoeker van de camera tegen mijn snufferd, dat durfde ik nog wel aan.
Ik had een fraai uitzicht. De heuvels had ik van ruime afstand, van Scott’s View om precies te zijn, al gefotografeerd. Een prachtig panorama daar. Maar hier – op de laagste heuvel waarvan ik de laatste horizontale meter niet meer aan durfde – hier stond ik er helemaal in. Krampachtig, mijn adem regulerend, onzeker vanwege de wind en die onbetrouwbare enkel, met die stomme camera. De laatste tijd speelt wat medisch ongemak me parten. Ik verbroos. Daar hebben die prostaatkanker van een jaar of wat terug en dat bijna verdrinken vorig jaar ook mee te maken. Je herstelt, maar niet voor honderd procent. Mijn afnemend vertrouwen in mensen heeft er ook mee te maken. Zorg om de wereld. Waarden waarvoor mensen de schouders ophalen. Intussen stond ik hier wel. Alleen weliswaar omdat Mente het een stukje terug wel welletjes vond. Maar ik stond er. Eben Haëzer, mompelde ik tegen de onzichtbare hond die nog steeds tegen me op sprong. Dat was ironie. En ook niet.
Later, op het bijna vlakke deel van onze terugweg, staken we een stuk grond met heide, pijpenstro en wat onzichtbare kuilen over. Daar verzwikte ik tot drie keer toe mijn enkel. En toen moesten we nog twee keer een hek met prikkeldraad nemen. Ik kwam er goed overheen. Mente wilde er tussendoor. Hoewel ik de opening tussen twee draden echt zo groot mogelijk maakte kwam zij er niet ongeschonden doorheen. ‘Dit moeten we misschien maar niet meer doen,’ zei ze. Ik vind van wel. Gewoon doorgaan.