24 mei 2024
De ingrediënten voor dit verhaal zijn de kleur van rode baksteen, een danseres, een jarige opa, de lentezon die doorbreekt en een kleuter.
Die kleuter ben ik. Over een maand word ik vijf en vandaag is het 24 mei 1957. Dat weet ik allemaal niet nauwkeurig maar wel om en nabij, want mijn opa is vandaag jarig. Een uitbundig feest zal dat niet worden, maar het idee alleen al geeft aan deze dag een bijzondere, vreugdevolle glans. Eergisteren werd mijn grote zus veertien jaar; ook toen glom de dag.
Om half twaalf gaat de kleuterschool uit en dat betekent dat ik een half uur heb om de tweehonderd meter naar de grote school van mijn andere zus en mijn broer af te leggen. Die zijn om twaalf uur vrij. Vanaf de kleuterschool loop je over het erf bij garage Oostdijk naar de Dr. Van den Brinkstraat. Aan de overkant daarvan staan huizen. Die hebben een voortuintje, behalve het eerste blok tegenover Oostdijk. Omdat daar een paar winkels zijn, heb je er een pleintje. Dat ligt iets hoger dan de stoep en de rand daartussen is afgezet met rode klinkers.
Ik vind het leuk om op muurtjes te lopen en de tramrails tegenover ons huis gebruik ik ook vaak. Daarom is het geen kunst om over de rand met bakstenen te lopen, maar wel leuk. Heen en weer en heen en weer. Ik heb niet de indruk dat de rest van de wereld nog bestaat. Er is alleen deze rand stenen en dat ik er overheen trippel. Ik trippel. Heel licht loop ik.
Het is bijna dansen, maar daarvoor is het te beheerst. Maar het is ook heel sierlijk. Veel te sierlijk voor een jongetje. Ik ben eerder een danseres, een jonge danseres met hoge benen, die zich maar even hoeft af te zetten en dan zou ze zomaar zweven.
Zo is het natuurlijk niet. Ik ben en blijf een jongetje, maar door zo over die stenen te trippelen toch ook een danseres die zou kunnen vliegen, al zal niemand dat aan me zien.
Er komt ineens zon door de straat en de stenen worden roder, ze gloeien op. Het is prachtig. En ineens weet ik weer dat opa jarig is. Dat wist ik al wel, maar het stroomt weer warm door me heen. Dat opa jarig is. Hij is nu tweeënzeventig, weet ik. Tweeënzeventig. Dat is heel oud en dat kun je ook zien aan opa. Hij is erg krom, heeft altijd zwarte kleren aan, en hij heeft geen tanden.
Ik denk dat ik later ook wel tweeënzeventig word. Ik kan me alleen niet voorstellen dat ik dan niet graag over smalle muurtjes zou lopen, of over stenen die gaan gloeien. Ik zou later ook wel een danseres willen worden die zo kan dansen dat ze zweeft. Of een opa van tweeënzeventig. Mijn grote zus heeft een vriendin, die heet Tiny. Die is heel mooi. Die zou wel een danseres kunnen zijn. Zou ik een Tiny kunnen worden? Of later een jarige opa? Eigenlijk heet ik Leen, net als mijn opa. En ik moet op gymnastiek vanwege mijn kromme rug. Die heb ik van opa, zeggen ze. Eerst moet ik nog vijf worden.
Als de zon zo over de bakstenen schijnt, is het nog leuker om over de rand te trippelen. Het voelt zelfs een beetje warm. Ik draai me sierlijk om voor nog een keer. Het is nog lang geen twaalf uur. Ik heb nog alle tijd.