Och Heden 31 oktober

Er is meer.
Ik loop hier niet alleen, een gft-bak achter me aan trekkend, door een smalle en donkere poort in de regen, voorzichtig laverend tussen padden die ik hoor noch zie en die er misschien niet eens zijn, maar misschien ook wel. Ik leid ook een uitvaart.
‘Midden op het tuintafeltje ligt een vogeltje,’ zei Mente een paar dagen geleden toen ze even iets in de schuur had teruggezet. ‘Kom eens kijken.’ Ik hoefde het niet te zien.
‘Het is dood.’
Ze ging weer naar buiten en even later vertelde ze dat het om een roodborstje ging. Ze had het beestje intussen omzichtig in papier gewikkeld en in de gft- bak gelegd alsof dat een mausoleum was. Zo stel ik me dat voor tenminste, want ik was niet gaan kijken, zoals ik al zei.
‘Hè, wat jammer nou,’ zei ze. En zo is het ook. Een dood vogeltje in je tuin is niet leuk, al helemaal niet voor het vogeltje zelf. Waarom was ik niet even gaan kijken naar dat vogeltje dat zichzelf zo keurig midden op een tafeltje had opgebaard? Waarom liet ik het Mente
allemaal opknappen en bleef ik zelf op de bank zitten met een boek op mijn schoot? Waar was het jongetje van ooit gebleven dat met betraande ogen vogeltjes in een sigarenkistje in de achtertuin begroef? Dat vroeg ik me af; van lezen kwam even niets meer.
Wat was dat trouwens voor een roodborstje geweest? Eentje dat besloten had om dit jaar maar eens in Nederland te blijven en niet mee te doen aan een gevaarlijke trek? Of was het er een die, en dat leek me waarschijnlijker, uit noordelijker streken vandaan hierheen gekomen was, juist om aan een barre en misschien noodlottige winter te ontsnappen? … Om zich vervolgens bij de verovering van een nieuw maar paradijselijk territorium dood te vliegen tegen een ruit. Wie weet had het beestje in de spiegeling van het vensterglas een vermeende mededinger gezien.
Mente had niet lang daarvoor nog even een lichte tik tegen het glas van het achterraam gehoord. ‘Hoor je dat ook?’ had ze toen gevraagd, maar ik had niks gehoord en we hadden er vervolgens geen verdere aandacht aan geschonken.
Nu zet ik de kliko aan de straatkant. Met daarin dus het stoffelijk overschot van een dappere reiziger die de winter niet haalde.
Ik ben me daarvan ten volle bewust terwijl ik de kliko achter me aan trek door een duistere ‘poort des doods’ Behoedzaam schrijdend om tijdens deze eenzame uitvaart niet ook nog een pad te vermorzelen.