17 maart 2024
De Alte National Galerie laat je door de negentiende eeuw lopen, maar van buiten ziet die eruit als een Griekse tempel, wat natuurlijk ook wel een beetje negentiende-eeuws is. Alleen is het huidige gebouw een naoorlogse kopie van het bouwwerk dat op deze plek in 1876 geopend werd. Daarin bevond zich toen al een groot deel van de huidige collectie schilderijen: werk van Duitse meesters uit de negentiende eeuw. Bij de opening van het gebouw hing daarin dus eigentijdse kunst. Op de gevel stond en staat ‘Der Deutschen Kunst MDCCCLXXI’
Dat jaartal geeft te denken, want het gebouw kwam pas in 1876 gereed, niet in 1871, het jaar waarin de deelstaten, groot en klein, vooral onder Pruisisch gezag dat ene Duitse keizerrijk vormden. Want daarin is Duitsland heel lang heel sterk geweest: een eenheid zijn die het niet is, voor 1870, en honderd jaar later ook weer, met Berlijn als het kloppend hart van die verscheurde eenheid of verenigde verdeeldheid. Het museum was 150 jaar geleden een statement, mogelijk gemaakt door een rijke bankier die in de eerste helft van de negentiende eeuw het verzamelen van schilderijen niet kon laten. Uiteindelijk vermaakte deze Joachim Heinrich Wilhelm Wagener zijn collectie aan de Pruisische koning waardoor die eigenlijk niet anders kon dan daarvoor een gebouw te laten optrekken, in Griekse stijl, geïnspireerd op het ontwerp voor een megalomaan monument ter nagedachtenis van Frederik de Grote, eind achttiende eeuw. Op basis van dat ontwerp maakte Frederik Wilhelm de vierde een halve eeuw later een schetsje voor het Museumsinsel.
Dat schetsje had ook een schetsje kunnen blijven, maar mede dankzij nalatenschap van Wagener werd het levensgroot, driedimensionaal in steen opgetrokken.
We blijven nog even hangen bij ‘Der Deutschen Kunst’, voor de Duitse kunst. Dat was dus kunst die werd vervaardigd toen er nog geen Duitsland was, maar ook kunst die in bezit kwam van een van de machtigste keurvorsten in het verdeelde rijk. En die maakte met zijn museum én met de schilderijen die daarin werden opgehangen die kunst tot een politiek statement: de kunst als Johannes de Doper voor de staatsrechtelijke eenheid van Duitsland.
Ik vond dat wel interessant. Even probeerde ik nog te ontdekken wat de schilderijen die ik zag zo typisch Duits maakte, tot een Duitse eenheid. Dat kwam ook doordat er in sommige zalen Franse impressionisten te vinden zijn. Zij werden later aan de intussen sterk uitgebreide verzameling zijn toegevoegd, maar dan nog valt zoiets niet mee. Waarom zou ik ook? Ik liep hier om te kijken.
Caspar David Friedrich bijvoorbeeld; daar had ik wel zin in. Die zou dit jaar 250 geworden zijn. Dat verklaarde meteen waarom de meeste doeken van Friedrich momenteel alleen te zien zijn op een grote overzichtstentoonstelling in Hamburg. Daar kwam ik nu pas achter. Over een maand komt de tentoonstelling in de Nationalgalerie. Jammer, ja, maar er bleef zoveel over. Teveel zelf en daarom hebben we een etage laten zitten, wel met het heftige voornemen om hier binnen niet al te lange tijd weer eens heen te gaan.
Op het metrostation van Spittelmarkt hangen foto’s van Berlijn gemaakt rond 1890. Het Berlijn van toen is er nauwelijks op te herkennen, maar het gebouw van de Alte National Galerie lijkt onveranderd. Lijkt. Het is een wonder dat die kunst die daar in hangt zo ongeschonden door de tijd is gekomen.