Och Heden – 6 mei 2023

De vlag staat weer in zijn hoekje op zolder. Een paar dagen per jaar mag hij buiten spelen, maar omdat het geen boerenvlag is, blijft het daarbij.
Dat ik vrolijk word van het wapperende rood-wit-blauw werd me de afgelopen dagen duidelijker dan anders. Dat had alles te maken met de omgekeerde vlaggen die veel te lang van geen ophouden wisten en die tot gevolg hadden dat ik het Westland, mijn geboortegrond, ging mijden en ook mijn fietsroutes verlegde. Ik werd er zo droef van, van al die verkeerd geadresseerde wapperende beschuldigingen. Ik begrijp ook niet waarom de verminking van de vlag als een adequaat teken van de agrarische nood gekozen werd.
Die driekleur is sowieso een lastig ding. Zo raak ik ook rond koningsdag in gewetensnood. Het oranjecircus heeft nog maar weinig met Nederlanderschap te maken; daarom ben ik blij dat voor allerlei evenementen, met de sport voorop, oranje de hoofdkleur is geworden. Oranje is het rood-wit-blauw voor feesten, partijen en al dan niet sportief vermaak, misschien met als variant voor boze boeren het boerenbont.
Omdat er op Koningsdag kleinkinderen komen en gaan, koos ik er vorige week toch maar voor om de vlag uit te hangen. Zonder wimpel, want die hoef ik niet. Maar bij de kerk, waarvan ik vlaggenhijser ben, kwam die er niet.
Bij de geboorte van een kleinkind gaat thuis de vlag uit en als ik ooit weer mijn middelbare schooldiploma haal, natuurlijk ook. Maar de vlag is er vooral voor 4 en 5 mei.
Wie mij die dagen zou volgen bij mijn wandeling van huis naar kerk en terug, telkens als ik met de vlag aan de slag ga, zou merken dat mijn tred dan opmerkelijk licht, maar ook serieus is. Dat niemand mij volgt, doet daar niets aan af.
Een schokkend moment beleefde ik eergisteren. Ik had de vlag bij de kerk halfstok gehangen, liep weer terug naar huis. Halverwege schrok ik van een vlag, halfstok op de gevel geplant, maar in blauw-wit- rood. Omdat er geen bel was, gebruikte ik de klopper. Er kwam een jonge vrouw tevoorschijn.
‘Ik vraag me af of het een grap is of een vergissing, mevrouw, die omgekeerde vlag.’
Gelukkig schrok de vrouw. Ze deed een sprongetje naar voren en sloeg haar hand voor haar mond.
‘O wat stom, wat stom. Je raakt ook helemaal de draad kwijt. Goed dat u het zegt. O, wat stom.’
Het viel me op dat de vlag aan een bruine stok hing. Dat moest wel een heel oude stok zijn.
Mijn ouders hadden ook zo’n stok. Ze kwamen indertijd vaker voor, want het wit met die oranje knop was in de jaren vijftig nog helemaal niet vanzelfsprekend. De vlaggenstok met deze verkeerde vlag was ongetwijfeld ouder dan de eigenares. Misschien was die in het huis achter gebleven toen zij er kwam wonen.
Toen ik donderdagavond weer langs liep kwam ze naar buiten om te vragen of ik tevreden was, maar ook om te vertellen dat het haar morgenochtend misschien niet zou lukken om de vlag ’s morgens al uit te hangen, want ze moest heel vroeg weg.
Alsof ik haar geweten was! Ik liet het bij een vriendelijk knikje.
Gisterochtend liep ik opnieuw naar de kerk, nu om er de vlag opnieuw op te hangen en helemaal naar de top te hijsen. De vlag van de vrouw hing er al, zag ik. Rood en wit en blauw. In die volgorde.
Misschien was ze er speciaal wat eerder voor opgestaan. Nu was ze al weg, maar ze had een teken achter gelaten: Lang leve de vrijheid.