Och Heden – 19 april 2023

‘De Menkemaborg wordt door Mello’s zoon Unico Allard […] ingrijpend verbouwd. De architect van deze verbouwing, Allert Meijer, is waarschijnlijk ook de maker van een tuinplan, want dat was gebruikelijk in die tijd. Deze tuintekening is gebruikt voor de reconstructie van een deel van de tuin.’
Dat lees ik in een van de twee foldertjes die ons worden aangereikt als onze museumkaarten gescand zijn. We zijn nu bij de Menkemaborg en weer is daar die Allert Meijer, de man die ik gisteren nog schrijnwerker noemde toen het ging over het fraaie meubilair van de Pieterburense Petruskerk. Elders kom ik hem ook tegen als de man die de toren van de Groningse A-kerk van een nogal eigenzinnige lantaarn voorzag en daarom ook de verontstelde ontwerper van de toren van Uithuizermeeden, die meest gewaagde slagroompunt van Nederland en omstreken. Ik word nieuwsgierig naar die man en zijn houtsnijdende compaan Jan de Rijk die als beeldhouwer de ontwerpen voor de schoorsteenmantels in de vertrekken van de Menkemaborg uitvoerde. Dat lees ik in de tweede folder die we kregen; die gaat over het interieur.
We beginnen met een bezoek aan het restaurant bij de borg, daarna doen we het huis waar we hartelijk ontvangen worden, alsof we de enige gasten zijn, wat niet zo is. En daarna pas dwalen we door de zogenaamde Franse tuinen die volledig zijn ingericht naar het tuinplan van Meijer. Dat heb ik allemaal uit die folder waarin je ook kunt lezen: ‘De mens beheerst de natuur en de heggen en bomen worden in strakke en ook sierlijke vormen geschoren.’
Terwijl Mente zich erover verwondert dat de buxushagen en -bollen het hier zo goed doen, verschijnt voor mijn geestesoog de heer Meindersma, ooit mijn docent taalkunde, van wie ik op allerlei fronten veel geleerd heb in de paar jaar dat ik met hem te maken had. Hij kon duidelijk uitleggen, kwam stijl en strak over maar daar speelde hij ook een beetje mee door plotseling iets onverwachts te doen. Zo legde hij uit wat de glottisslag was, een klankonderbreking waarbij de stemspleet heel even gesloten wordt om de overgang van de ene klank naar de andere mogelijk te maken, zoals beademen, dus be – glottisslag – ademen. Probeer het maar eens.
Hij liet zien wat er in je keel gebeurde door plotsing met zijn been over de rugleuning van een stoel te zwaaien. Dankzij het zwaaiende been van meneer Meindersma weet ik nog wat een glottisslag is.
En nu zag ik hem hier gebogen door de tuin lopen om met een nagelschaartje de buxushagen keurig in vorm te houden. Want zo maakte hij duidelijk hoe in de achttiende eeuw de prescriptieve grammatica opgang deed, in een wereld waarin alles maakbaar leek en je dus de natuur en de taal naar je hand kunt en moet zetten. Dus niet een taalkunde die vertelt hoe de taal in elkaar zit, maar die je zegt hoe die in elkaar behoort te zitten, dus geen groter als, en geen verwarring van hun en hen.
Meindersma had het toen over Aenleiding tot de kennisse van het verhevene deel der Nederduitsche sprake, een boek van Lambert ten Kate uit 1723. En terwijl hij daarover sprak liep de lange, van zichzelf zo kaarsrechte man gebogen door het lokaal terwijl hij met zijn vingers een denkbeeldig schaartje hanteerde. ‘Als een taalhovenier in de taaltuin’ herhaalde hij. ‘Als een taalhovenier in de taaltuin.’
‘Ik heb liever een wilde Engelse tuin dan dit,’ hoor ik Mente zeggen. Langzaam verdwijnt meneer Meindersma weer uit zicht.