13 maart 2022

Ik ben een langzame lezer en misschien ook plan ik dingen niet goed waardoor het lezen van een boek het sluitstuk is van de dag. Een mooi sluitstuk weliswaar, maar ik val nogal snel in slaap. En voor het zover is heb ik ook al letters gelezen waarvan de inhoud niet tot mijn bewustzijn zijn doorgedrongen. Dat verklaart dat ik nu pas halverwege De gebroeders Karamazow ben, terwijl ik daarin begon voordat Rusland de Oekraïne binnenviel.
Het is niet de eerste keer dat ik het boek lees overigens. Toen ik in januari 1974 lid werd van het ECI mocht ik uit het aanbod van deze boekenclub vier boeken voor een tientje kopen en daarvan was dit boek van Dostojewski er een. Ik heb het toen meteen gelezen om vervolgens door te gaan met Schuld en Boete of Misdaad en Straf (ik had ooit twee edities van dat boek). Van dat laatste herinner ik me nog wel het een en ander, van De Gebroeders niets. Er moet een scene zijn waarin iemand doodskloppertjes in zijn bed hoort, maar die ben ik bij herlezing nog niet tegengekomen.
Het verhaal van de grootinquisiteur is me ook wel bijgebleven, maar dat alleen maar omdat er nog wel eens naar verwezen wordt door anderen. Als ik deze roman van de heer D nooit had gelezen, zou ik evenveel van die grootinquisiteur geweten hebben, want ook bij de herlezing daagt er niets. Er is geen o ja. Het is alsof ik het boek voor het eerst lees. Alleen de wereld van D, die komt me wel bekend voor, de sfeer.
Er gebeurt van alles in het boek, het is een exuberante wereld waarin D je doorgaans trekt, vol verwikkeling en alles wordt verteld door een niet helemaal betrouwbare verteller.
Het boek maakt me ook wel een beetje triest, al was het maar omdat ik al lezend weet, die ik honderd bladzijden verder al weer heel wat vergeten zal zijn, en dat spijt me, vooral voor mezelf, want ik kan wel genieten van die wijdlopige waanzin.
Dat komt ook omdat er soms zijpaden zijn die voor het verdere verloop nauwelijks relevant lijken, een soort losse eindjes. Daarvan is dit er eentje.
Een slechte vrouw komt in de hel terecht. Nooit in haar leven deed ze iets goeds. Maar dan herinnert haar engelbewaarder zich dat ze ooit een kleine ui uit haar moestuin aan een bedelares gaf. Met dat wapenfeit gaat de engel naar God.
‘Je moet dat uitje nemen,’ zegt hij, ‘en haar dat toesteken om haar naar het paradijs te trekken. Als het uitje het niet houdt, moet ze in de hel blijven, houdt het uitje wèl, dan komt ze toch nog in het paradijs.’
De actie lijkt te lukken. De engel trekt uit alle macht en het uitjes verdraagt het gewicht van de vrouw.
Dat beeld sprak me wel aan, dat van dat uitje als strohalm. Alleen houdt het verhaal daar niet op.
Lotgenoten van de vrouw zien dat zij uit het hellevuur getrokken wordt en daarom grijpen ze zich aan haar vast. Niet om haar tegen te houden, maar om ook gered te worden. De vrouw trapt ze van zich af en roept dat het immers háár uitje is. Als ze dat heeft gezegd breekt het stengeltje en de vrouw stort terug in de hel.
Vervolgens gaat het verhaal van Dostojewski weer een andere weg en honderd bladzijden verder ben ik het verhaal alweer vergeten. Dat is jammer, zoals je zult begrijpen.
F.M. Dostojewski, De gebroeders Karamazow, vert. Marko Fondse. L.J. Veen, Wageningen 19736 .