06 juli 2022

Ons huis aan de singel dankten wij indertijd aan de bemoeienissen van de schoonmoeder van mijn zus. Toen zij hoorde dat wij woonruimte zochten in Utrecht ging zij enthousiast aan de slag om haar netwerk te beproeven op het gebied van beschikbare woonruimte. Het werd de singel en dus niet Amelisweerd.
Daar heeft het namelijk nog even op geleken. Want Moeder Kettlitz was bevriend met iemand die we later leerden aanspreken met tante Door en zij bewoonde dat enorme landhuis met die naam. Het is er niet van gekomen en wij waren zeer tevreden met ons huis aan de singel, maar een beetje jammer was het toch wel. Het had ons wel wat geleken, dat landhuis.
Ben ik in de buurt van Amelisweerd dan speelt het altijd weer even op, het idee dat we daar hadden kunnen wonen. In dat geval zouden we er ook altijd gebleven zijn; dat begrijp je. Al bijna een halve eeuw zou ik als een soort jonker door het leven gaan en zoiets gaat in je bloed zitten.
Ongetwijfeld zou een mogelijke verhuurder ons ter wille zijn geweest en de latere plannen om van het grote huis een museum te maken, zouden om onze bewoning heen gevlochten zijn. Er was ruimte genoeg. Niet alleen zou in het koetshuis de Veldkeuken gekomen zijn, aan de andere kant van het huis zou je ook dan de Amelishof kunnen vinden, een uitgestrekte pluk- en moestuin.
Daar dwaalden we vandaag rond, langs de bloemen, de groenten, het platglas dat me herinnerde aan mijn bescheiden afkomst, want bij platglas denk ik altijd even aan mijn opa die levenslang gebogen op het land stond of voor het platglas op zijn knieën moest.
Ik voelde me er weer de jonker die ik nooit was en samen met mijn freule liet ik aan familie van ver overzee zien hoe mooi zijn gewassen erbij stonden terwijl allerlei werklieden even stopten met schoffelen en wieden om ons vriendelijk te begroeten.
Ik raakte wat los van het gezelschap omdat ik wat langer stil stond hier en daar.
Groei en bloei waren ons welgezind en dat gold ook voor het weer. Het licht lekte vriendelijk langs groen blad en in de warme lucht hield een licht, dun maar fris windje het bijzonder aangenaam.
Van dat dunne briesje had je geen last in een hoekje bij een van de zwarte schuren waar ook een bankje stond. Daarop lag een vrouw te slapen. Duidelijk een van de werksters. Ze droeg een kakikleurige tuinbroek. Een strooien hoed had ze half over haar gezicht. Daar golfde het overvloedige, blonde haar onderuit. Eigenlijk was alles blond aan haar. Het was een welgevormde en goed gevulde dame en ze lag daar op die bank in een rust alsof ze een landschap was, een warm duinlandschap.
Net als de anderen passeerde ik haar discreet en dat viel niet mee, want wat ik zag vond ik bijzonder mooi en ik had ook nog een cameraatje in mijn hand.
De jonker in mij, de bewoner van het landhuis waarin wij nooit wonen mochten, herleefde even. De jonker die luistert naar oude en verfoeilijke feodale wetten wanneer hij zoveel warmte en schoonheid in een hoekje van zijn eigen land ziet liggen.
Maar ik was geen jonker, ik was niet alleen, wel was ik oud en ik was discreet, dus ik liep verder en voegde me weer bij het gezelschap.
Een half uur later lag de schone slaapster er nog. Ik zag haar in de verte. Met een telelensje haalde ik haar landschap wat dichterbij.