31 maart 2022

Het viel niet eens mee om iets te bedenken. Een goede daad die ik ooit verricht zou hebben. Op de voorlaatste bladzij van De gebroeders Karamazow drukt Aljosja de jongetjes die zojuist Iljoesjetska begraven hebben ̶ hun vriendje dat ze aanvankelijk zo pestten ̶ dat ze de goede herinnering moesten bewaren, de herinnering aan een goede daad uit hun kindertijd, zoals de zorg om hun zieke vriendje. Zo’n herinnering zou een licht blijken op hun verdere levenspad, een appèl ook en een troost.
Is er een goede daad in mijn leven geweest, waar ik met plezier op terugkijk? vroeg ik me toen af. Het moest dan wel een echte daad om niet zijn, niet het alternatief van een slechte daad en ook niet het erf aanharken voor buurvrouw Hofstede of zo.
Uiteindelijk bleef ik haken bij een herinnering die ik even moet toelichten. Het is er trouwens eentje van na mijn kindertijd, want ik was ergens in de dertig toen mijn vriend en collega Henk volkomen onverwacht overleed. We scheelden zestien jaar. Hij kreeg een hersenbloeding voor de klas en stierf de nacht daarna. Ik ben er toen erg druk mee geweest, vanwege de school en ook vanwege zijn geliefde met wie hij intussen een paar jaar samenwoonde. Van een samenlevingscontract was het nog niet gekomen. De nazorg die de rector aan deze partner besteedde, had een heel ander karakter dan die van mij. Tot zijn arsenaal van vaardigheden behoorde ook financiële. Hij bedacht dat een samenlevingscontract wel eens in het voordeel van de weduwe zou kunnen zijn, die alleen maar formeel geen weduwe was.
Maar ja, het was er niet. Dat wil zeggen: het was er wel, alleen de datum en de handtekening van Henk ontbraken.
Daarom liep op een dag deze rector bij me binnen om me het contract onder mijn neus te schuiven. Het was aan het eind van de middag. De mensen van de administratie waren al naar huis, zodat het maar een paar minuten kostte om in het archief daar een paar paperassen op te duikelen waarop de handtekening van Henk terug te vinden was.
Van mijn gespijbel als leerling had ik geleerd hoe ik de handtekening van mijn vader moest zetten. Het was een kwestie van een paar keer langzaam natrekken en als de riedel een beetje in je vingers zat het schrijftempo flink op te voeren. Afwijkingen waren minder belangrijk dan de vanzelfsprekendheid waarmee zo’n handtekening leek te zijn neergezet. Nu werd het tijd om me de handtekening van Henk eigen te maken.
Een half uur later kwam de rector terug om het intussen ondertekende contract mee te nemen. Ik heb het er nooit meer over gehad. Met niemand. Niet met rector Johan en ook niet met de vrouw van Henk, hoewel ik die nog jaren ben blijven ontmoeten.
Of het contract ooit werd ingestuurd en of het een rol gespeeld heeft bij een uitkering, kan ik je dus niet vertellen. Het doet er ook niet toe. Maar als ik er aan terugdenk, zoals nu, dan worden mijn mondhoeken omhooggetrokken, bij deze twijfelachtige goede daad.