12 mei 2024
Dirk en ik hadden onze eigen wijk voor de Goede Tijding, een evangelisatieblaadje dat bij mensen van protestants-christelijke signatuur door de brievenbus werd gestopt. In het begin van de jaren zestig werd onze wijk uitgebreid met de Amandelgaarde, een nieuw appartementencomplex waarvoor 65-plussers in de rij leken te staan. Ook van p.c-huize, dus we konden de blaadjes daar gewoon deur aan deur naar binnen schuiven.
Een keer per maand was het tijd voor ‘de Goede Tijding met de bus’. Dan belden we aan (of we liepen een winkel binnen) zodat mensen hun vrijwillige bijdrage in het daarvoor bestemde groene busje konden stoppen. Wij maakten van de bezorging een extra lucratieve aangelegenheid, al was dat niet de bedoeling, door ook de eerste vrijdag of zaterdag van het nieuwe jaar aan te bellen en de mensheid namens de bezorgers van de Goede Tijding een voorspoedig nieuwjaar toe te wensen. Gezegend durfden we niet aan en zalig was het jargon van de buren. Voorspoedig had net iets meer cachet dan gelukkig, vonden wij.
Als het warm was, of juist koud, lieten we goed merken dat de weersomstandigheden ons niet onberoerd lieten en dat we bereid waren om omwille van het evangelie het nodige te doorstaan. Dat leverde hier snoep op, daar een appel en bij een kruidenier in de Herenstraat kregen we een glaasje prik.
De Amandelgaarde kende geen middenstanders, maar de ouden van dagen daar waren royaal, niet alleen rond de jaarwisseling, ook met de maandelijkse bus. De uitbreiding van onze wijk was lucratief.
In die Amandelgaarde hielden we de bus af en toe op zijn kop. Gulle gevers probeerden dan vergeefs om met het kwartje tussen hun vingers de gleuf te vinden. Pas na een seconde of wat zei Dirk of ik: ‘O, pardon, ik hou de bus op zijn kop.’ Of de ander zei er iets van.
Zoiets kon je maar één keer bij iemand doen en bovendien moesten we taxeren of iemand er in zou trappen én er vervolgens ook nog eens om kon lachen. We wilden onze neveninkomsten niet in gevaar brengen.