13 mei 2022

Mijn Haagse kunstzinnige vriend en ik bezochten deze keer geen museum maar maakten in plaats daarvan een tochtje door de duinen, van Kijkduin naar Monster, waarbij we meer afstapten dan fietsten. En we lunchten bij Hop.
Dat is een lunchroom die klein, maar wel bijna altijd vol is. Ik kom er graag.
Bij binnenkomst viel ons oog op een klein tafeltje in een hoek. Daar kwamen we met enig laveerwerk vrij snel terecht. Op beschaafde en bescheiden wijze groetten wij de dame aan het tafeltje ernaast. Ze zat met haar rug tegen de muur en zo zag ze er ook een beetje uit. Niet zozeer wanhopig, maar wel nors. Ze groette niet terug.
Ik zeg het verkeerd. Het had er alle schijn van dat mijn groet maar ook die van Gerard niet bij haar was aangekomen. Alsof wij er helemaal niet waren. Maar zo was het niet, want toen wij eenmaal zaten, schoof ze haar tafeltje een eindje bij ons vandaan. Daardoor werd de afstand niet zozeer groter, maar vooral iets minder klein.
Duidelijk was ook dat ze dat niet deed om ons ter wille te zijn. In dat geval had ze dat tafeltje van haar moeten verschuiven toen ik me nog een weg wrong naar de stoel in de hoek. Daar zat ik nu intussen, dus dat was niet meer nodig. Wat zij deed: zij herschikte haar territorium nu wij naar haar zin iets te veel de grenzen daarvan schampten. Vervolgens verloor ze onze aandacht.
Dat veranderde een kwartier later toen ze opstond. Het was duidelijk dat zij er meer moeite mee had om zich tussen onze tafeltjes door te wurmen dan ik. Dat had natuurlijk te maken met haar dikke kont waarop ik plotseling het volle zicht kreeg. Juist op het punt dat ze de engte tussen onze tafeltjes achter zich leek te laten, stootte ze, dus in de draai naar de vrijheid, het cactusje om dat op haar tafel had gestaan. Het viel achter haar. Opnieuw leek het alsof niet tot haar doordrong wat er om haar heen gebeurde. Opnieuw wist ik dat dat niet zo was. Ze deed gewoon alsof. Typisch iemand die na het doorspoelen op het toilet niet even omkijkt. Ik bukte me en zette het plantje terug op zijn plaats.
Tot dan toe had ik het cactusje niet gezien en nu zag ik dat er net zo’n plantje op ons tafeltje stond. En niet alleen daar: elke tafeltje bij Hop had er eentje, zag ik. Was dat ene cactusje niet gevallen, dan zouden al die cactusjes bij Hop onopgemerkt zijn gebleven. Dan hadden de eigenaars of leden van het personeel die dingen voor niks neergezet.
Gerard lachte en vond dat ik er maar een stukje over moest schrijven, juist toen ik met mijn vinger langs de haren van de cactus voor me streek om te weten of die echt was. Vreemd genoeg heb ik mijn eigen bevinding niet afgewacht, want ons gesprek ging een andere kant op.
Nu ik weer thuis ben, spijt het me dat ik daarover geen uitsluitsel kan geven. Wat me meer bezig houdt: hoe komt iemand op het idee om van die rare plantjes – verkleinwoorden zijn onontkoombaar, want op kleine tafels passen alleen maar kleine plantjes – ik zei: hoe komt iemand op het idee om van die rare plantjes op de tafeltjes van zijn etablissement te zetten?
Ik weet het niet. Misschien draagt dat wel bij aan de charme van Hop in Monster.