16 maart 2024
Mijn eerste spiegelreflexcamera was een Zenith. Een goedkoop geval van gewicht, want uit Rusland, maar wel een spiegelreflex. Een paar jaar later kocht ik een Praktica, ook al uit het oosten, uit de DDR in dit geval, nu compleet met extra lenzen. Fotograferen werd op die manier een hele onderneming.
Om het goedkoop te houden kocht ik rolletjes van Orwo, een bekend en weer goedkoop merk uit de DDR. De Praktica had evenmin het eeuwige leven; daarna zou ik overstappen op een Japans merk. Maar van die Praktica heb ik ondanks het gesjouw en het gedoe met wisselende lenzen geen spijt gehad. Van de rolletjes ORWO wel. De dia’s gaven toch wel een gebrekkig resultaat. Te grof.
In het Berlijnse DDR-museum waan ik me vooral in een kringloopwinkel. Alles is bij elkaar gesleept, zoveel mogelijk in een kleine ruimte. Een wereld van verschil met de musea van gisteren. Tegelijkertijd lopen er in dit kleine gebouw al heel wat bezoekers rond op dit vroege zaterdagochtenduur.
Ik raak er de draad een beetje kwijt. Je komt hier wel allemaal DDR-attributen tegen, maar ik zie niet veel verschil met wat ik me herinner van de jaren vijftig tot en met tachtig. Allereerst de afgeleefde meubels. Dat is geen DDR, dat is net zo goed de versleten, door tijd aangevreten nostalgie van het Westland (wat een anagram is van Welstand én de streek waar ik geboren werd). En dan dat drukke jaren zeventig behang. Natuurlijk zijn er verschillen, maar voor een Trabant hoef je natuurlijk niet een apart museum op te richten.
De zegelboekjes dan? Sparen deden wij ook, Zilverzegels, Sparzegels, de KIM-zegels (Koopt in Monster), de punten van Castellawaspoeder.
Misschien is een belangrijk, maar inmiddels door de tijd ingehaald verschil dat die meubels, de zegeltjes en zo daar veel langer gewoon zijn gebleven.
Ineens staat mijn huidige camera oog in oog met het Praktica-oog van veertig, vijfenveertig jaar geleden. Zo voelt het even: alsof ik van uit het heden naar ooit kijk en omgekeerd. De camera staat in een vitrine van plexiglas zodat ik hem niet kan aanraken en ook de lens van mijn Canon niet goed scherp gesteld krijg in de gauwigheid. Er is niet veel veranderd, behalve dan dat die twee werelden in tijd onbereikbaar zijn geworden. Dat is het grootste verschil: eerst een muur, nu plexiglas en tijd.
In het museum is een appartement opgebouwd zoals je dat aantreft in een van de vele DDR-flats. Het raam is een filmscherm; dat is leuk gedaan. Zo heb je uitzicht op lange rechte wegen met nog meer flats en met hier en daar een Trabant. De meeste staan geparkeerd, maar je ziet ze ook rijden. De horizon is net zo grijs als vandaag, want het is druilerig weer op deze zaterdag.
Ik stel me voor dat ik een knal hoor of luide muziek, daar in dat flatje en dat ik weet dat dat geluid van een paar honderd meter verderop komt, van voorbij een muur die daar staat en dat ik daar niet in kan komen. Dat mag niet. Kijk dat gevoel kom ik niet tegen. Jaap vraagt zich af wie er meer opgesloten zaten indertijd, de Oost- Berlijners of die uit West?
Neemt allemaal niet weg dat het DDR-museum me een beetje tegenviel. Te kneuterig. En vooral: de DDR zat vooral in wat zich niet laat vangen in bloemetjesbehang en banken van skai op iele poten van roestvrij staal. Daarvoor moet je toch naar de literatuur, naar boeken als Der Turm, van Tellkamp, of Kruno van Lutz Seiler. Of Zwei fremde Leben van Frank Goldmann. Je had trouwens in de jaren tachtig in Nederland een schrijver Hellema, helemaal vergeten, maar hij schreef over de confrontatie met het Westen en het Oostblok, in bundels met mooie titels als Langzame dans als verzoeningsrite en Enige reizen deden niet ter zake en je had Joab. Toch maar weer eens lezen als ik thuis ben.