09 augustus 2022

De bloemen van vlas en chichorei hebben dezelfde kleur, een licht, fris, enigszins naar paars neigend blauw. Er zijn wat variëteiten, maar blijven ontroerend. Zowel de ene als de plant doet me denken aan Stijn Streuvels, de Vlaamse schrijver van het platteland. Vlas, vanwege zijn kloeke roman De Vlaschaard, misschien wel zijn bekendste roman, en chichorei vanwege diens novelle Het leven en de dood in den ast, een meesterwerk dat ik nodig weer eens moet lezen.
Een ast is een chichoreidrogerij. Daarbij gaat het om de in het najaar verzamelde wortels. Met die wortels kun je verschillende dingen doen, al gaat het daarbij om verschillende varianten van de chichorei. De wortels zijn geschikt om er in het duister blad uit te laten groeien, dan krijg je witlof. Maar deze wortels zullen niet uit de ast komen. De wortels die dat wel deden, werden in het verleden onder meer gebruikt als koffievervanger. Dat was in de negentiende eeuw. In de Tweede Wereldoorlog beleefde de chichorei op die manier nog een kleine comeback, maar doorgaans wordt de uit de wortels gewonnen inuline toegepast als ingrediënt in de voedsel- en ook wel in de farmaceutische industrie.
De wilde chichorei die Aat en ik gisteren telkens tegenkwamen toen wij van de Bosruiterweg naar de Nijkerkerbrug liepen, zal niet voor het een en ook niet voor het ander gebruikt worden, al schijn je de bloemblaadjes wel te kunnen koken. Ik krijg het al benauwd als ik heet water op stukken van een muntplant giet, om zoiets die prachtige aandoenlijke bloemetjes aan te doen, gaat me echt te ver.
Het lijkt me trouwens een moeizame aangelegenheid, het leven van de wilde chichorei. Het was warm gisteren, maar twee weken geleden, toen Henk en ik vele kilometer langs Rijn en Main fietsten, was het veel warmer en overal zweefde het zachte blauw van de chichorei vlak boven de bermen. En telkens vergat ik daar een foto van te maken, waarvoor mijn excuses.
Het stond ook wel eens bij de tent. Stil als een trouwe, mij toegewijde hond. Gisteren liep het met ons mee door de polder. Bij wijze van spreken dan.
Chichorei doet me niet alleen aan Streuvels denken, maar ook aan het hoedje dat ik ooit in Delft kocht. Op de Koninginnedag van 1964. Ik kocht zo’n strohoedje en Dirk deed dat ook: ook die dag waren wij gezellen en daarvan werden de hoedjes een teken.
Ik zei strohoedjes, maar dat klopt niet: ze waren gemaakt van houtschaafsel. Dat maakte ze kwetsbaar, wat al bleek toen een grote knul van vijftien of zestien mijn hoedje afpakte en er mee weg wilde rennen. Iemand greep in door de de jongen stevig bij zijn arm te pakken en mij daarna het hoedje terug te geven. Ik zag dat er een duim door de dop was gegaan. Zonde. Ik had het hoedje nog geen half uur.
Toch bleef ik het hoedje nog lang dragen. Op die dertigste april was het nog van een dieper blauw dan je bij chichorei doorgaans tegenkomt, maar in essentie ging het om dezelfde kleur. Dat veranderde toen het hoedje ouder werd. Het werd steeds bleker. Heel oud is het ondanks al mijn voorzichtigheid niet geworden. Het materiaal was al zo kwetsbaar en dat werd er alleen maar erger op. Er was geen enkel verweer tegen de tijd.
Dat besef, of liever: dat gevoel, heb ik steeds als ik chichorei zie. Ik hou van de bloemetjes waarvan de blaadjes met aan het kwetsbare hoedje doen denken, ik heb met ze te doen.