10 april 2022

Vandaag is Joris 65 geworden en we vieren dat door uit lunchen te gaan. Omdat hij de jongste is en ik de een-na-jongste in de rij van vijf, kon alleen zijn geboorte mij bijblijven. Die herinnering gaat gepaard met enige schaamte.
Ik werd pas wakker toen mijn twee zussen allang op de hoogte waren van de geboorte van hun derde broertje. Ze waren zelfs even wakker geworden van de onrust in huis, die nacht, maar mijn vader had gezegd dat hij naar beneden was gelopen om de kat even uit te laten. Wel jammer dat bij je geboorte je bloedeigen vader gewoon staat te liegen en begint met jouw komst te ontkennen. Zo werd ook dit kind in zonde ontvangen en geboren. Maar goed, dat is dan maar zo. Ik had daar allemaal geen weet van toen ik die ochtend in het bed van mijn jongste zus getrokken werd en vervolgens tussen mijn beide zusjes in kwam te liggen, in een eenpersoonsbed. Dat was niet de gewoonte , maar gezellig was het wel. Een van de twee vroeg me of ik het leuk zou vinden als er nog een broertje of zusje bij kwam. Nou, dat leek me wel wat.
‘En wat wil je dan?’ Daar hoefde ik niet lang over na te denken. Een zusje natuurlijk, want meisjes konden bij mij een genegenheid oproepen waaraan een jongen nooit zou kunnen tippen. Dat gold niet voor alle meisjes: vieze adem, snotneuzen en vingers met wratten en ook bepaald gedrag konden alles verprutsen, maar voor de rest konden meisjes in mijn bewondering en liefde tot hoogten stijgen waar geen jongen ook maar aan kon tippen.
In gedachte zag ik al een engelachtig meisje in een jurkje van zijde en tule voor mij. Ze zou ongetwijfeld een prinsessennaam hebben, Esmeralda bijvoorbeeld.
‘Een meisje,’ zei ik dus, met overtuiging. Toen kreeg ik te horen dat er die nacht een broertje bij gekomen was. Ik had er geen idee van dat de vraag ook maar iets met de werkelijkheid te maken had, maar voor ik van de verbazing bekomen was, werd me verteld dat hij Joris heette. Het was een naam die ik niet kende, maar omdat mijn nieuwe broertje zo heette, vond ik dat een mooie naam. Dus zou het ongetwijfeld ook wel een leuk en lief jongetje zijn en dat zei ik.
En dat vond ik ook, toen ik even later over de rand van de wieg keek, een vriendelijk wiegje dat in de verste verten niet leek op de massieve bak waarin mijn zussen, broer en ik hadden gelegen en waarin ik nog wel eens stiekem wegkroop, achter het gordijn van een tussenkamer. Ik kan me de hoek vanwaaruit ik de kleine Joris zag liggen nog goed herinneren: schuin onder, dichter bij zijn onder witte dekentjes verstopte voetjes dan bij het hoofdje waarvoor ik een beetje naar links moest kijken en waarvan ik mijn ogen niet kon afhouden.
Er is iets vreemds aan de hand. Ik sta daar bij wijze van spreken nog steeds en kijk naar de het jongetje dat nu mijn broertje is. Het is een goddelijk wonder en ik schaam me voor de wens dat ik liever een zusje had gehad. Voel me zelfs een beetje schuldig tegenover hem.
In mijn herinnering staan soms mijn zusjes naast me en tegenover me mijn grote broer. Maar ook het kan ook het jongetje van de overkant zijn, Leo Grootscholten, die naast mij in het wiegje kijkt. Dan weer sta ik er alleen. Nee, niet alleen, vanuit haar bed kijkt mijn moeder toe.