Och Heden – 14 april 2023
We gingen om brood, maar toen we dat hadden, sloeg Mente een pad in dat zeker niet de kortste weg naar ons tijdelijke verblijf in Winsum zou zijn. De haast en de beslistheid waarmee ze de in mijn ogen verkeerde weg nam, maakten wel duidelijk dat dit géén vergissing was.
‘Zo liep het pad,’ zei ze en ik begreep dat ze 65 jaar terug in de tijd was. Dit was de weg naar de plek waar het huis van haar overgrootvader stond, veronderstelde ik. Dat was niet zo, al was dat hier inderdaad heel erg in de buurt. We maakten een rondje rond de oude kerk van Obergum. Meer dan een rondje, want de herinnering drong zich acuut op terwijl we al over dit paadje drentelden.
We gingen de kerk in. Toen we weer buiten waren, hervatte Mente de zin die ze tien minuten daarvoor begonnen was alsof we die hele kerk niet binnengelopen waren.
Ze wees naar de beukenhaag. Daar was toen een laag muurtje, om het kerkhof heen. Ook in mijn hoofd maakte de haag onmiddellijk plaats voor een muurtje. En toen Mente zei dat zij en haar broer Pieter achter elkaar over dat muurtje liepen, een meisje van vijf of zes en jongen van zeven of acht, zag ik ook dat voor me. Een leuk tafereel, maar dat veranderde toen Pieter van het muurtje kukelde en zijn vinger verwondde. Hij rende schreeuwend van de pijn naar het huis van Opa Winsum – zo is de overgrootvader uit Obergrum de familiegeschiedenis ingegaan – en terwijl de kleine Mente in algehele staat van ontreddering en veel langzamer dan haar broertje diezelfde kant op meende te gaan, zag ze plotseling haar moeder op een fiets door de dorpsstraat sjezen, met Pieter achterop.
Met enige vertraging kwam ook zij weer ‘thuis’ en daar werd haar duidelijk dat haar moeder met Pieter naar de dokter was. Mente kan zich niet goed meer herinneren of er iets gebroken was of dat het ging om een gescheurde pees, feit is wel dat het met die vinger nooit helemaal goed gekomen is. Pieter kan hem sindsdien niet meer goed buigen.
Wat nog openstaat, is de beschuldiging van Pieter dat zij haar broertje geduwd zou hebben, toen ze achter hem op dat muurtje liep. Mente zou het echt niet weten. Toen niet en nu nog steeds niet. Misschien verstapte Pieter zich wel of struikelde hij over een ribbel die een beetje uitstak. Ze weet het niet en toen dus ook al niet. Daarvoor was het gat te groot, het oog tussen de wereld waarin twee kinderen gezellig over een muurtje banjeren en die waarin een jongetje ongelukkig op de grond smakt en een kleuter volledig aan haar lot is overgelaten.
Over het verdwenen huis van Opa Winsum valt nog wel het een en ander te vertellen, ook over die toch wel wat ongelukkig gerestaureerde kerk van Obergum. Dat moet nu maar even niet. Nog wel iets over het kerkhof om de kerk. Ik lees een brief van Debora Kroon uit 1866 aan haar dochter over de toenmalige cholera-epidemie in deze omgeving. In een ps bij de brief voegt een andere dochter van Debora er voor haar zus aan toe:
“Zoo op het oogenblik hooren wij, dat het oudste zoontje van Takens ook is aangetast en het zoontje van de vroedvrouw die gister nog met Pieter Takens speelde, is reeds aan de
gevolgen overleden. Gisteravond om tien uur zijn er zeven begraven, altemaal op ’t Obergummer kerkhof.
Uw zuster Johanna.”
Vijf jaar oud was Opa Winsum in 1866. Hij zou 98 worden, twaalf kinderen krijgen. En zo verder.