31 augustus 2022
In het zweet uws aanschijns.
Omdat ik nog even niet weet waarover ik schrijven zal, tik ik deze worden, maar waarom? Omdat ik zojuist wat klusjes in de tuin deed? Omdat ik nog zojuister mijn dag-en-nachtgenoot nog steeds buiten bezig zag, nu in de voortuin, voorover gebogen, terwijl zich achter en boven haar een heerlijk hemels blauw uitstrekte?
Het zijn oude woorden waaraan in Genesis wordt toegevoegd dat Gij in dat zweet uw brood verdienen zult. God gebruikt ze als hij Adam en Eva wegstuurt uit hún tuin.
‘Aanschijn’ is wel een bijzonder woord. Iets wordt aan- of toegeschenen. Waardoor? Door de zon natuurlijk. Maar we kennen het woord vrijwel alleen nog maar in de combinatie met dat zweet en daarbij denk ik eerder aan een positie waarbij je met je snufferd naar de grond toe staat, terwijl je achterwerk fier beschenen wordt door de zon.
Tot voor kort mochten de heer en mevrouw Van Eden hun gezicht als een zonnebloem zeer ontspannen en glimlachend naar het hemels licht keren en was hun gelaat het aanschijn, maar met de zondeval zou dat de kont worden.
In de Bijbel komt het ‘aanschijn’ vaker voor. Vooral in de Psalmen. Maar daar is het woord met name gereserveerd voor het gezicht van God. Van zweet is geen sprake, wel vaak van licht. In Psalm 89 wandelen mensen in het licht van Gods Aanschijn, heel wat anders dan een bezwete naar omgewoelde aarde gerichte kop, heel iets anders ook dan een omhoogstekend achterwerk. In combinatie met God en licht wordt aanschijn bijna een beeld voor de zon.
Elders in het Oude Testament wordt het woord ‘aangezicht’ gebruikt, duidelijk bedoeld als synoniem en vaak in combinatie met licht waarin wij mogen wandelen.
In het Nieuwe Testament is het gelaat als bron van dat licht helemaal verdwenen. In een brief van Johannes lezen we dat wie in het licht zijn zoals Hij in het licht is, gemeenschap hebben met elkander. Dat is wel een gezellige en ook hoopvolle opmerking.
Tot nog toe verwees ik naar de Bijbel in wat oudere vertalingen. Ik word intussen wel nieuwsgierig naar wat de laatste Bijbelvertaling ervan bakt, de NBV 21 en die werk ik van achter naar voren door, dus eerst 1 Johannes 1, het eerste deel van vers 7. Daar lees ik: ‘Maar wij gaan met elkaar in het licht, zoals Hijzelf in het licht is, dan zijn we met elkaar verbonden […]’ Dat klinkt veel minder spannend, om niet te zeggen erg teleurstellend, omdat woorden als ‘verbinding’ en ‘verbonden’ de laatste tijd wat wrevel bij me oproepen: ze worden te veel en te makkelijk gebruikt.
Maar goed, het ging niet om die verbondenheid, en niet eens zozeer om het licht, het ging om het woord ‘aanschijn’. Daarvoor gaan we terug naar Psalm 89, het zestiende vers. In de NBV21 lees ik van een volk dat gelukkig is als het leeft in het licht van Gods gelaat. Dus geen gewandel meer en in plaats van ‘welgelukzalig’ zijn de mensen alleen nog maar gelukkig. Het wordt in taal toch wat smakelozer, merk ik, wat gewoontjes.
Hoe zit het nu met het ‘zweet uws aanschijns’ waarmee de Bijbel en dit stukje begonnen? Genesis 3, vers 19 vertelt ons: ‘Zweten zul je voor je brood.’
De pars pro toto van het brood is gebleven, en dat geldt ook voor het zweten. In de loop der tijd zijn we niet alleen ons aanschijn, maar ook elke actuele variant daarvan kwijt geraakt. Mensen zonder gezicht zijn wij geworden. Dat is verontrustend!