21 april 2022

Een oom en tante in het Delftse Agnetapark en een paspoort van de M-brigade openden een wereld voor me.
Als ik daar logeerde, als acht-, negenjarige, liep ik met dat paspoort de stad in en daar bezocht ik De Nieuwe Kerk waar ik mij kon vergapen aan het grafmonument dat Hendrick de Keijser maakte voor Willem van Oranje. Die maakte zelf tot twee keer toe ten voeten uit en levensgroot deel uit van zijn eigen tombe, zittend in het brons en liggend in het marmer. Ik heb er vaak en telkens lang bij staan kijken. Prachtig vond ik het. Dat vond ik trouwens ook van het blauwe jackje dat ik indertijd droeg met dat frisse embleem van de Melkbrigade. Dat jackje met korenblauwe schouders van ribfluweel dat later nog eens wreed bescheten zou worden door een meeuw. Er is altijd een vlek achtergebleven.
In de kerk kocht ik een kaart van het monument en die kwam boven mijn bed te hangen. Mijn zussen plakten Peter Alexander en Cliff Richard op hun muren, mijn grote broer had kaarten van Brigitte Bardot en mijn kleine broer had een fraaie doek met daarop de kabouters Appelsap, Perenmoes en Prikkeldraad, ik had een kaart van het grafmonument van Willem van Oranje, en daar bleef het niet bij.
Natuurlijk bezocht ik ook de Prinsenhof waar ik de trap afdaalde zoals onze Vader des Vaderlands dat deed toen Balthasar Gerards vanachter een pilaar tevoorschijn kwam en de fatale pistoolschoten loste waarvan twee gaten in de muur nog steeds de tastbare herinnering waren.
Ik legde er mijn vingers in, verbaasde met erover hoe groot die gaten waren en begreep daaruit dat kogels in 1584 een stuk groter waren dat die van nu. Daarvan had mijn grote broer er namelijk een paar in een doosje.
Mijn vingers in de gaten, wonden van steen. Het was een bijna religieuze ervaring. Vervolgens liep ik weer naar de Nieuwe Kerk, alsof ik de oude Oranje wilde gaan vertellen wat hem was overkomen.
Oranje kon wel heel mooi doodliggen, vond ik. Met ook nog dat hondje aan zijn voeten dat ook in werkelijkheid in het graf zou liggen, was mij verteld. Ik had veel meer met de liggende dan met de zittende Oranje.
Op school stond ergens op zolder een schilderij van Oranje. Een reproductie dan, en wel van het portret dat Adriaen Thomasz Key in 1579 had geschilderd. Het was ingelijst en ik mocht het van de meester mee naar huis nemen. Het was alleen jammer dat het volledig door waterschade was verminkt en dat niet alleen: als gevolg daarvan was het ook nog eens gaan stinken. Het ging me daarom te ver om het in mijn kamertje te hangen, ook al speet me dat, maar in de schuur kon wel. Dat hij daar op een dag verdween, zal wel met mijn moeder te maken hebben gehad. Maar dat gebeurde pas toen iemand, en ik weet niet meer wie, mij een andere, iets kleinere kopie van hetzelfde schilderij cadeau deed. Die plaat mocht wel boven mijn bed, samen met een ansicht van de Nieuwe Kerk.
Ja, ik hield van het verleden, want naast me had ik ook nog een foto van Roger Moore in de rol van Ivanhoe en dan lagen er ook nog twee brokstukken van het kasteel Vianden die mijn moeder voor me had meegenomen, bij de gipsen uil van oom Jan.
De oude Oranje boven mijn bed had zulke trouwhartige ogen dat het me nu nog spijt dat ik diezelfde man later maar een rare kerel ben gaan vinden.