31 augustus 2024
Een vervolg op Tijdens de Wandeling van 30 augustus 2024
Natuurlijk ging ik vrijdag niet aan de wandel om bij de Reeuwijkse Plassen Bollo de beer tegen te komen en ook niet om een tijdje achter een stel te lopen dat duidelijk een nieuw paar van latere vormde. Om mensen tegen te komen kun je beter de stad in gaan en daar een bankje in een winkelstraat opzoeken. Ook liep ik niet een deel van het Pelgrimspad – want zo was het – ten einde tot mijn betere ik te komen of om me over te geven aan iets wat hoger, groter en verhevener was dan ikzelf, om troost te vinden bij een devoot kapelletje. Het kwam zelfs niet in me op, vooraf niet en tijdens de wandeling kwam ik ook niets tegen dat in die richting wees.
Ik wil het daarom toch nog even hebben over het grote groen van vrijdag en al dat water dat daar zo verstild water lag te wezen in dat groene hart van Holland. De plassen, de brede vaarten ook van de Dubbele en de Enkele Wiericke tussen de Hollandse IJssel en de Oude Rijn, dat opgeknelde water dat me aan Het Veer van Nijhoff doet denken (leestip!). En alle de smallere sloten die lange, ook al smalle percelen land omsluiten. Laten we wel wezen: zo leuk is het niet om Bollo tegen te komen en dat stel voor me was er met dat wat trage tempo alleen maar om ingehaald te worden zodat ik weer kon genieten van struiken, bomen of riet om me heen, van weg schietende waterhoentjes. Als je aan komt lopen dobbert zo’n beestje op het water, als een voortdurend heden. Telkens weer denk je een fractie van een seconde dat je alle tijd hebt om je camera uit zijn etui te halen. Het toestel voor je snufferd te steken, scherp te stellen en… Wat je vastlegt is hooguit die omgekeerde v van een gatje en wat blijft is het wonder van de totale verdwijning. Je kijkt op drie meter afstand
naar de plek waar die vogels in het oeverriet verdwenen; niets herinnert nog dat aan een waterhoentje. Het is telkens weer een vreugdevolle teleurstelling. Meerkoetjes, eenden, futen, ganzen, zwanen, reigers hebben dat veel minder. Die zijn minder zenuwachtig en soms ook nog wel nieuwsgierig. Aalscholvers ook wel, al kwam ik die op deze wandeling alleen maar tegen als uit het hout van boomstammen gezaagde vogels, bij een uitkijktoren.
Wat me bij de wandeling bekoorde, was dat voortdurende heden. Ook van het land zelf. Zoals het gras er vers en als nieuw bijlag, met een groen dat zelfs een beetje licht leek te geven. Wij wenden ons even tot de profeet Jesaja, naar hoofdstuk 40 van het gelijknamige bijbelboek, en dat in de NBG-vertaling van 1951, waar niet ‘mens’ staat, maar ‘vlees’. Alle vlees is gras, en al zijn schoonheid als een bloem des velds. Het gras verdort, de bloem valt af, als de adem des Heren daarover waait. Voorwaar, het volk is gras. 8Het gras verdort, de bloem valt af, maar het woord van onze God houdt eeuwig stand.
Jawel, maar een wandeling, meer dan een fietstocht, wekt de indruk dat gras, het vlees en de bloeiende bloem eeuwig stand houden. Omdat het er zo onvergankelijk bij ligt als je aan komt lopen, langsloopt en het weer achter laat. Wat is dat blijft, als je wandelt.
In de verte ligt het stukje snelweg dat ik het meest bereden heb. Er komen regelmatig treinen langs, al weer op het traject dat ik het beste ken. Ook die auto’s ver weg en die treinen wat dichterbij, die doen alsof alles voortijlt naar zijn einde, worden op deze vrijdag gevangen in het voortdurende heden. Zoals de gatjes van de wegschietende waterhoentjes dat doen. Als er een distelvinkje op een tak zit, laat ik de camera voor wat ie is. Het vogeltje vliegt weer weg. Ook hij laat een indruk van eeuwigheid achter.
* Dit stukje sluit aan bij Tijdens de Wandeling van 30 augustus 2024