6 maart 2025
Op de school van de jongetjes van Bunnik Side is ALS een ding. Een van de ouders wordt geteisterd door deze ziekte, al anderhalf jaar of langer, en heeft zich vanuit zijn rolstoel ontpopt tot een actievoerder en daarmee tot de mascotte van de school. Er worden regelmatig acties gevoerd waarvan de opbrengst bedoeld is om door onderzoek deze akelige ziekte beter het hoofd te kunnen bieden. De kinderen blijken daar gevoelig voor te zijn en daarom zetten ze het, altijd vrolijk, op een rennen, of ze verkopen cake op het schoolplein, houden modeshows, maken spulletje, gaan de huizen langs. Ook Lucas en Markus, door samen te werken of door elkaar te beconcurreren. Gisteren was er een modeshow bij Lukas, waar we niet heen konden: de jongetjes, niet de ouders niet en ook de grootouders niet. Dat had alles te maken met griep en zwemles. ‘Dat vind ik heel jammer,’ zei Lukas toen ik hem van school haalde. Later zei hij het nog een keer.
Bij zijn jongere broertjes lag het anders. Vorige week heeft hij weer nieuwe buisjes in zijn oren gekregen, dus met zijn gehoor is het wel weer in orde, zou je zeggen, al heb ik het idee dat hij er een gewoonte van heeft gemaakt om niet te luisteren, waarschijnlijk om hij toch vaak niet hoorde wat mensen zeiden. Die kinderen daar in Bunnik moet eerst een hoge betonnen trap af. Honderden keren, dag in en uit, jongetjes en meisjes van zes jaar en ouder die op de meest nonchalante manier en vaak heel snel die treden zijn nemen, intussen rommelend met een jas of rugzak. Het is een christelijke school en dat zal verklaren waarom ik nog nooit een kind van de trap heb zien vallen. Maar een godswonder is het.
Nu sjeesde Markus dus de trap af terwijl hij met een tekeningetje naar me zwaaide.
Hij gooide vervolgens tas en jas voor mijn voeten, riep dat hij een speciale uitnodiging voor ons gemaakt had en duwde me de tekening in mijn handen. ‘Raap je spullen op. Ik neem ze niet mee,’ zei ik. Intussen hing zijn grieperige zusje over mijn schouder. Hij had meer aandacht voor de uitnodiging: ‘Voor jullie, voor mijn feestje. Op school. Kijk maar. Ik ga nog even het klimrek.’ Weg was hij. Even later stuurde ik Lukas achter hem aan, met zijn spullen, en liep ik naar de auto, met Nora en met de tekening.
Daar moest voorzichtig mee doen, want oma moest hem ook zien. Hij is ook voor oma. ‘Leuk,’ zei ik, maar het feestje is op 7 maart en dan zijn oma en ik met vakantie. ‘Niet vouwen,’ zei hij. Daarna troefde hij zijn broertje af door als eerste voorin te gaan zit.
Hij zat op de bank toen ik de kamer in kwam. Ik had eerst Nora binnen gezet en was daarna teruggelopen om onder andere Markus’ zwemspullen uit de auto te halen. Hij zat te snikken. Lukas en Nora vermaakten zichzelf in stilte en oma keek me aan op een manier die duidelijk maakte dat elk op dit moment uitgesproken woord teveel zou zijn. Daar op de armleuning van de bank zat verdriet, zuiver verdriet. Of we onze vakantie niet konden verplaatsen, zei hij ineens. Hij had het ook al aan zijn oma gevraagd, begreep ik. Zoals ik nu pas begreep dat het om de uitnodiging van het feestje in zijn klas ging, weer een ALS-feestje. Ik zei niet dat ik op bij school al gezegd had dat we niet konden. Dat had hij niet gehoord, of het was niet tot hem doorgedrongen. Nu wel. ‘Ik kreeg er tranen van in mijn ogen,’ zei zijn oma ’s avonds. Gelukkig kreeg hij op zwemles een brief. Over anderhalve week mag hij afzwemmen voor zijn b. ‘Aha, ik zet het in mijn agenda,’ zei ik. ‘Gelukkig, we kunnen.’