Op bezoek bij Breitner 3
Breitner liep veel door Amsterdam. Om te tekenen. Maar ook om te fotograferen. Op dat terrein was hij een belangrijke pionier. Hij hield ervan om het dagelijkse leven vast te leggen. Voor hem bestond dat vooral uit paarden en werkmeiden, maar ook uit bouwplaatsen. Zijn fotografie hielp hem aan beelden die hij in zijn atelier gebruikte voor schilderijen. Die fotografie veranderde ook zijn manier van kijken. De nood van wat merkwaardig door het beeld lopende mensen, de merkwaardige uitsneden en ook de vaagheid omdat mensen nu eenmaal ook nog eens bewogen, werden een deugd als hij zijn kwast gebruikte.
Op de tentoonstelling in Laren mis ik de vele Amsterdamse straattaferelen een beetje. Daar zullen vast goede redenen voor zijn, maar ik had er meer van willen zien. Ik houd van die straatscènes, meer dan van die stad zelf.
Dat is wel vreemd voor iemand die graag uit volle borst begint te zingen van een Amsterdam dat mooier is dan Parijs. Vreemd ook voor de kleinzoon van een Jordanees meisje.
Ik heb oma Borgdorff nooit gekend. Zij overleed in 1941, ruim tien jaar voor mijn geboorte, en dat na een lang ziekbed. Misschien was het bed waarin zij sliep ook wel haar sterfbed. Het tweepersoonsbed waarin vier jaar eerder haar man overleed. Inderdaad, ook opa Borgdorff heb ik nooit gekend.
Wacht even. Wat schrijf ik nu? Wat ik wilde vertellen is dit: mijn oma overleed, net als haar man, in het huis waarin ik later geboren zou worden. Varenstraat 2 te Monster. Ik was een van de vier Borgdorffjes die daar het levenslicht zagen. Dat is mooi: sterfhuis wordt geboortehuis.
Maar dat gebeurde hoogstwaarschijnlijk in de ouderslaapkamer, nog nauwkeuriger: in het tweepersoonsbed dat daar stond. Nu die verdwazing, sorry, meneer Breitner, er komt even iets tussen. Ik weet dat mijn ouders in 1954 bij de verhuizing naar de andere kant van het dorp een nieuw tweepersoonsbed kochten. De planken van het oude bed werden in de schuur opgehangen en van het oude nachtkastje heb ik nog jaren profijt gehad. We hebben het over zwart gebeitste, gefineerde planken. Aan hoofd- en voeteneind was daar waarschijnlijk in verguld hout een slinger op aangebracht. In ieder geval gold dat voor het deurtje van het kloeke nachtkastje dat nog jaren
naast mijn bed heeft gestaan. Mijn ouders trouwden in 1942, nog geen half jaar na het overlijden van mijn Amsterdamse oma. Mijn vader bleef in zijn ouderlijk huis wonen en mijn moeder trok er bij in. Breed hadden ze het niet.
Om een lang verhaal kort te maken: er is veel voor te zeggen dat niet alleen het sterfhuis van mijn oma mijn geboortehuis was, maar ook dat zij en haar man overleden zijn in de kamer, zelfs in het bed, waarin ik geboren werd.
Er is behalve mijn bloed en mijn achternaam meer dat aan mijn grootouders refereert. Hierachter me staat de hutkoffer waarmee mijn oma in 1907 terugkwam uit Zuid-Afrika. Daar ontmoette ze namelijk de man die mijn grootvader zou worden. Als souvenir namen ze trouwens het struisvogelei mee dat hier in een van de boekenkasten staat. Na hun huwelijk in Nederland zouden ze terugkeren naar Zuid-Afrika. Dat is niet gebeurd. Ze bleven hier.
Nog iets: mijn grootouders trouwden op de datum die vijfenveertig jaar later de geboortedag van een van hun kleinkinderen zou zijn. Inderdaad, de mijne.
Mijn oma emigreerde als kindermeisje mee met een Amsterdamse familie, aan het begin van de twintigste eeuw. Mijn deftige tante Nel zou het later hebben over gouvernante. Maar als twaalfjarige ging Catootje Manuel aan de slag als dienstmeisje. Er is een oude foto van haar waarop ze samen met een andere meid een kleed vasthoudt, met mattenklopper. Attritbuten die horen bij het hoge ambt van werkmeid. Met een bonnet als een toefje slagroom op haar hoofd.
Dat brengt me weer terug bij George Breitner. Mjin oma is van 1881. Als dienstbode had ze werkhuizen en iedere dag liep ze in ieder geval net als haar vele lotgenoten van haar huis in de Jordaan naar haar werk en terug. Dat gebeurde in een tijd dat de binnenstad nog geen auto’s kende maar des te meer paarden. Daar laveerde het meisje met haar lange rokken, samen met een vriendin tussendoor. Van of naar haar werk of om een boodschap te doen. Daar zag ze misschien regelmatig een man die bezig was met een camera waarvoor je grote glasnegatieven nodig had of die een boekje vasthield waarin hij een schetsje maakte terwijl hij keek naar wie daar liepen.
Misschien zie ik dankzij Breitner het meisje lopen dat mijn oma worden zou.