22 oktober 2024

Op de eerste ouderavond in de brugklas hield ik er rekening mee dat sommige ouders die niet voor het eerst meemaakten. Vanwege oudere kinderen kon het de tweede, derde en soms zelfs vierde keer zijn, zo’n eerste brugklasouderavond en als dan dezelfde man (ik) ook nog weer precies dezelfde dingen zei, kon dat vervelend worden. Al is de herhaling een beproefd middel om dingen ingeprent te krijgen en zelfs om veranderingen teweeg te brengen. Maar goed, ik hield er rekening mee.
Tot op zekere hoogte dan. Ik kon het niet nalaten om het beeld dat Gibran in De profeet gebruikt als hij het over kinderen heeft erbij te halen. Tegen ouders zegt de profeet in dat boekje dat zij de bogen zijn, waarmee de kinderen worden weggeschoten. Alleen die formulering gaf voldoende stof om grapjes over te maken: kinderen die gelanceerd worden, kinderen om op te schieten tegenover om mee te schieten. Enzovoort. De essentie bleef duidelijk: richten om los te laten. Dat was beeld één.
Daarna vertelde ik dat pubers van die grillige pijlen zijn, het verkeerde vuurwerk met oudjaar zogezegd, om het vervolgens te hebben over het puberbos. Dat ontleende ik aan de midlifecrisis van Dante in zijn Commedia en ook aan De vrouw in het woud van Henriëtte Roland Holst (heb ik een zwak voor), maar al die namen noemde ik er niet bij. Kinderen dwalen in een puberbos met bizarre paden, dat ook wel eens een doolhof lijkt, maar ze komen er weer uit, die pubers. We geven ze een aardige plattegrond mee van de dwaaltuin, staan zo hier en daar achter een boom en daar komen we als het nodig is achter vandaan tevoorschijn, maar het is hun bos. Beeld twee.
Beeld drie was facultatief en kwam van Kopland. Je vindt het in zijn tweede dichtbundel, Het orgeltje van Yesterday. De ik wandelt met zijn dochters en overdenkt daarbij het een en ander. Uiteraard, want we hebben het over Kopland. Tijdens de wandeling gebeurt er dit:
Zo komen wij dan ook bij altijd dezelfde
bomen, waarin mijn dochters altijd dezelfde
takken beklimmen en zwaaiend in de toppen
zingen: zie ginds komt de stoomboot, kijk
eens hoe hoog wij zijn. En inderdaad zij
zijn buiten bereik, als zij vielen,
ik zou hen moeten laten vallen.
Het zijn en blijven prachtige regels, dat ‘En inderdaad zij / zijn buiten bereik, als zij vielen, / ik zou hen moeten laten vallen.’ Vaker bewaarde ik die regels overigens voor een later moment, als kinderen in een derde klas of hoger zaten.
Hoe ik hier op kom? Binnenkort is Liesje jarig en op internet konden we haar verlanglijstje raadplegen. Dat hebben we gisteravond gedaan. De jaren hiervoor zagen die lijstjes er veel aansprekender uit dan nu. Nu zijn er oor- en andere versieringen, kledingstukken, cosmetische behoeften met namen die me volstrekt onvertrouwd, vanuit een andere dimensie aanstaren.
Een meisje van dertien als Liesje heeft recht op mijn discretie en op de gepaste afstand van een grootvader, al gaat ze in de herfstvakantie wel een dagje winkelen met haar oma. Ze zal minder vaak in mijn stukjes voorkomen. Natuurlijk speelt het liedje van Paul van Vliet door mijn hoofd, en aan het gedicht van AMG Schmidt: ‘Dit is het land waar grote mensen wonen.’ Het eindigt met: ‘Wees maar niet bang, je hoeft er nog niet in.’
PS Veel literaire verwijzingen in dit stukje, valt me op. Gelukkig maar.
PSPS Op de foto heb ik Liesje niet al te herkenbaar uitgesneden. Het viel me nu pas op dat ze op de foto die ik vijf minuten later nam haar haar heeft opgestoken. Ik bedoel maar.