(een eerste vervolg)
13 oktober 2025

Ik citeer uit de Och Heden van 15 september. ‘Vanaf mijn dag één heb ik de Tjonger bij de vlek die nog steeds Schoterzijl heet een prachtige plek gevonden.’
Nog een citaat: ‘Misschien vind ik dit stukje water nog wel mooier dan toen, mooier zelfs dan die keer dat ik er een gedicht over schreef dat nog steeds – door Gerard Ram fraai tot beeld verwerkt – boven mijn bureau hangt. De tekst is uit het begin van de jaren tachtig, Gerards beeldbewerking kwam veel later.’ Misschien is het een idee om het stukje weer even op te zoeken. Ik zet de link hieronder. Tijdens het schrijven van dat stukje van een maand geleden las ik uiteraard ook het gedicht dat ik ooit schreef met die plek bij Schoterzijl in gedachten. Daar hoefde ik weinig voor te doen – even langs het scherm kijken waarop ik de tekst zie verschijnen die ik nu zit te schrijven. Ik wilde het daarin per se hebben over ‘de kwetsbare schoonheid’ (ik citeer mezelf opnieuw) die in de zomer van 1971 uit het water van de Tjonger tevoorschijn kwam. Daarom was er voor het gedicht in die Och Heden van 15 september geen plaats. Dat speet me. Ik was van plan om het de dag daarop goed te maken. Dat is niet gebeurd. Wel had ik intussen pogingen gedaan om het werk Gerard een beetje ordentelijk op de foto te krijgen. Dat mislukte, zoals te zien is op de foto bij dit stukje. Wat me vanaf mijn stoel geen enkele moeite kost, werd een onoverkomelijk probleem toen ik met een camera aan de gang ging. Vervelende reflecties, lichtstrepen, rare schaduw.
Dat kon ik Gerard niet aandoen. Nu ben ik niet voor één gat te vangen en daarom haalde ik het werk uit zijn lijst. Wat ik daar aantrof, ontroerde me zelfs een beetje. Het werk was met passe-partout en achtergrond van zuurvrij karton zo vakkundig met elkaar verlijmd dat ik het lef niet had om daar verder aan te komen. Ik haalde wat stof weg en zette de boel met gepaste voorzichtigheid en de nodige eerbied weer in elkaar. Let wel: dat deed ik allemaal terwijl ik bezig was om het stukje te schrijven. Wat ik nog meer deed: ik stuurde een mislukte foto naar Gerard met de vraag of hij toevallig nog een digitale versie had. Een digitale versie uit de zomer van 1998, want toen kregen Mente en ik dit in beeld gevatte gedicht cadeau. Toen ook kwam het te hangen waar het nu nog hangt. Maar ja, is zoiets na 37 jaar en na weet ik hoeveel revoluties in computerland en na hoeveel voorbije apparaten van Gerard…, is zoiets nog wel terug te vinden? Dat vroeg ik me af. En ik kreeg het na twee dagen al toegestuurd. ‘Dat viel nog niet mee,’ was de opmerking waarmee Gerard me een digitaal bestand toespeelde, te laat voor het stukje van 15 september. Te vroeg voor een tweede stukje dat ik begon uit te stellen omdat de wereld rond het gedicht-in-beeld plotseling een wending had genomen die wegvoerde van wat ik nog had willen zeggen over liefde en vriendschap en dat met betrekking tot dat gedicht van ooit.
Ik moest er maar niet meer op terugkomen, dacht ik toen. Laat ik dat toch maar wél doen, denk ik nu.
Dit is een vervolg op