(een tweede vervolg)

jij maakte 't landschap grijs en zacht
en waar de wind in je gezicht
ja hoor de wind legde zich neer
op het papier
ik nam dit waar
half hangend in een linnen stoel
de ogen saamgeknepen voor de zon
jouw zonnebril stond in je haar
jouw ogen dansten over water struiken
soms een boom over het blad en langs je vingers
meer dan een vlinder vlinder - meer!
hier hoort muziek
en hier past een gedicht
jouw tekenlijf daar op die vlonder
jij maakt jezelf daar op die vlonder
zo allemachtig wereldwaar
ik speel voor god
en zet mijn naam eronder
[len borgdorff]
zag dit
klaar
Dit is het gedicht, geschreven ergens in de vroege jaren tachtig. In 1988 kwam het in literair tijdschrift Maatstaf terecht en dat was dat.
Gerard trof het bij toeval aan door in Zeeuws-Vlaanderen in een antiquariaat rond te scharrelen en wat boeken en blaadjes door
te bladeren. Dat hoorde ik later pas. In de jaren zeventig brachten Gerard, Josje, Mente en ik een paar keer een of meer weken door in het huisje aan de Tjonger, het huisje van Mentes ouders. Gerard en ik gingen er ook samen heen, al deed ik dat natuurlijk veel vaker met Mente. Met Gerard erbij betekende het dat hij vaak zat, maar ook wel stond te tekenen of in de weer was met kletsnatte op board gespannen aquarellen bezig was. Je moest die dingen waterpas horizontaal houden om te voorkomen dat de waterige verf zou uitlopen. Soms moest ik stapvoets met de auto rijden terwijl Gerard naast me het paneel op zijn schoot in bedwang hield. Dat schilderen was een hachelijk avontuur.
Maar dat gold ook wel voor het tekenen, al was dat meer een kwestie van je evenwicht bewaren en de wind trotseren. Daarbij voerde Gerard een soort ballet uit, met in zijn linkerhand het schetsblok en in zijn rechter een potlood of een stukje houtskool dat ook gebruikt werd om ergens de hoogte van te meten door het met gestrekte arm voor je houden. Ik hield van dat gevecht om de kunst te kunnen dienen en het verveelde me dan ook niet. Ik had trouwens altijd wel een boek bij me en vaak een klein klapstoeltje.
In het gedicht heb ik Gerard vervangen door een vrouw, dus de vriendschap maakte plaats voor de liefde.
Met terugwerkende kracht kwam de vriend toch weer in het gedicht terug, of liever: in het bestaansrecht daarvan.
Dat was dat, zei ik een paar alinea’s terug en In 1998 was ik het gedicht vergeten, het jaar waarin Mente en ik 25 jaar getrouwd waren. Toen kwamen Gerard en Josje op de proppen met een werk van Gerard. Hij had inmiddels kwast en tekengerei achter zich gelaten om een digitale weg in te slaan. Op dit werk had hij polder of rivierland teruggebracht tot enkele slanke vormen onder een lucht waarin vormen zich herhalen en daarin had hij mijn gedicht van ooit opgenomen, compleet met de handtekening die ik in (en onder) het gedicht had gezet.
Ik zou nog wel wat aan de tekst willen veranderen, alleen kan dat niet: de boel zit verlijmd. En zo hangt er nu al jaren een teken van liefde en vriendschap op mijn kamer. En een landschap, want daar ben ik dol op. En een gedicht, want daar houd ik van. Dit hoorde ook nog bij de Och Heden van 15 september en die van gisteren. En morgen kom ik er weer op terug.