7 mei 2025

We wisselden per telefoon de door ons verrichte prestaties van de afgelopen week uit. Mijn zus had buiten de planten water gegeven. Ik overtroefde haar en vertelde dat ik gistermiddag anderhalve kloeke varenstruik van de achtertuin naar de kliko had verhuisd, daarmee onze herkomst verloochenend, want mijn zussen, één broer en ik werden ooit in de Varenstraat geboren. Alsof ik met die varens ook een goed deel van mijn herkomst bij het oud vuil had gezet.
Ik voegde er aan toe dat het me speet dat er in de achtertuin geen goudsbloemen stonden. Ze zouden er niet komen ook. Nu had mijn zus vanwege haar tachtigste verjaardag van kleinkinderen van alles gekregen wat naar goud zweemde, ook zakjes goudsbloemzaad. Ik kon er wel eentje krijgen. Ik vertelde haar dat dat geen zin zou hebben.
In de jaren vijftig verhuisden wij van de Varenstraat naar een huis aan de Choorstraat met een achtertuin waar het de zomer daarna wemelde van de goudsbloemen. Wat een prachtige bloemen vond ik dat. De kinderen kregen een eigen stukje tuin. Mijn broer was van de aardappelen, maar ik hield het bij goudsbloemen. Dertig jaar later verhuisde ik van de ene kant van Utrecht naar de andere kant, naar een huis met een tuin waar we die eerste zomer verrast werden door een enorme hoeveelheid goudsbloemen. Ik was verrukt. Maar een paar jaar en een tuinrenovatie later viel er nergens meer een goudsbloem te bespeuren. Sindsdien stop ik elke nazomer regelmatig koppen van uitgebloeide goudsbloemen in mijn zak en koop ik af en toe een zakje goudsbloemzaad bij een tuincentrum. Ik zaai, ik laat ze eerst in potjes opkomen. Niks, naks, nada.
‘Voor het huis van Joop van den Beukel stonden ook goudsbloemen. Ze groeiden tussen de gevel en de stoep.’ Ik wilde weten wie Jopie was, waar die jongen woonde, en wanneer dat was. En waarom vertelde mijn zus me dit?
Jopie was verliefd op mijn zus, niet op de tachtigjarige die ik vandaag aan de telefoon had, maar op de zus die binnenkort 82 zou worden als ze al niet jaren geleden was overleden. Jopie was dus verliefd op Ineke en dat moet rond 1950 geweest zijn. De jongen woonde aan het eind van de Molenstraat, in een klein huis van een rijtje dat jaren geleden al plaats maakte voor een parkeerplaats bij het kerkhof.
Waarschijnlijk zat Jopie rond een uur of twaalf achter een ruit te kijken of ze er al aankwamen, mijn twee zusje, want zodra ze maar enigszins in de buurt waren, stapte hij naar buiten en zwaaide hij naar Ineke. Die liet haar jongere zusje wachten tegenover de molen, bij slager De Goeij en stak zelf over voor de twee goudsbloemen die Jopie haar overhandigde. Iedere dag twee, zolang er goudsbloemen bloeiden.
‘Maar,’ zei ik. Ik hoefde mijn zin niet af te maken, mijn zus voelde feilloos aan wat ik niet begreep van het verhaal. ‘We liepen ervoor om. Dat wilde Ineke. Als de goudsbloemen er waren, dan liepen we niet de Duinstraat in naar huis, maar liepen we door tot de molen. Ik moest bij de slager blijven wachten, maar ik moest wel samen met Ineke omlopen.’
‘Ik herinner me helemaal geen Jopie van den Beukel.’ ‘Hij was iets ouder dan Ien, zij zeven of acht, hij negen of zo.’ ‘Nou…’ Weer hoefde ik mijn zin niet af te maken. ‘Ik heb hem later nooit meer gezien. Hoorde hij bij onze kerk, zat hij bij ons school? Geen idee.’
Het huizenrijtje van Jopie staat er al heel lang niet meer. Ik herinner me die huizen nog goed, ben er heel vaak langs gekomen. Maar toen waren ook daar de goudsbloemen spoorloos verdwenen.