2 oktober 2024
Glazen Stad
Als bloemen bloeien achter stranden
En mensen zoeken ’t bruin van zon
Omhelzen Westlandse tomaten
Hun zusjes de komkommers groen
Dan knispert sla en blozen pruimen
En streelt de perzik en de druif
Is als een uitgelaten meisje
Met bloedkoralen in haar kuif
Dat is het Westland, glazen stad
Europa’s tuin en Neerlands schat
Derde klas, middelbare school. Voor mijn perspectieftekening kreeg ik een 7,5. Nou vooruit, zei de tekenleraar, een acht. Waarom niet meer, wilde ik weten. Omdat hij niet van het Westland hield, met zijn verschrikkelijke kassen. Juist daarvan had ik een tekening gemaakt. Wat moest ik hier tegenin brengen? Kassen, en dan vooral die grote warenhuizen, liever: waarhuizen – zoals een Westlander die eindeloze overkappingen noemde, waarhuizen dus, die deden niets anders dan de grond met wat daarop groeien en bloeien kon aan het oog onttrekken.
Op dergelijke waarhuizen had ik mijn kinderleven lang uitzicht. Ik kon wel genieten van het microklimaat dat er heerste tussen de sla of de tomaten die er geteeld werden. Maar dat was niet waar je op uitkeek. Genieten ook van het kruip- en sluipwerk langs die glazen gevaarten, waar slootjes waren, je op een verrassende lorrie kon springen of op een schuit, of waar je kon proberen over een sloot te piesen. Heerlijke verstopplekken ook.
Op Facebook overheerst het sentiment als je naar de pagina’s van dorpen als Monster of Loosduinen kijkt. Alles van vroeger is mooi, omdat het van vroeger is, ook wanneer het lelijk was. Maar er is ook veel moois. Geweest. Vol trots zong het Westlands Mannenkoor over de Glazen Stad, in de jaren zestig. Een latere versie van dat lied begint met een telkens herhaald ‘glazen stad, glazen stad’. Dat doet recht aan de streek: het is een glazen stad van voortdurende herhaling geworden, een glazen metropool, waar geen architect aan te pas gekomen lijkt.
In 1967 vond mijn tekenleraar het Westland met al dat glas maar lelijk en ik was het eigenlijk wel met hem eens, maar ja, ik kwam er wel vandaan. En als gezegd, ik hield op mijn manier van die glazen akkers.
Het eerste stukje Westland dat ik lelijk vond, was de Vlotlaan, een weg van onverzorgd asfalt, brede bermen met sintels waartussen wat weerbarstig gras tevoorschijn sprong. Er stond een aardig rijtje huizen aan het begin, rechts, maar het stond er zo verloren, zonder context. Daarna kwam er een bedrijven terrein. Waarom vond ik dat met een schok ineens zo lelijk? Zwommen juist niet daar ook de enige zwanen die Monster kende? Tussen de transportbedrijven van Boers en Van Sprongen. Dat kwam door een oude ansichtkaart van de Vlotlaan die ik te zien kreeg. Daarop diezelfde huizen, maar nu met bomen ervoor. Het was een mooi laantje. Meindert Hobbema, de man die rond 1690 zijn Laantje naar Middelharnis maakte, had ook van de Vlotlaan een onvergetelijk schilderij kunnen maken.
Daar ergens begint mijn weerzin tegen het Westland. Die bij uitstek mooie en vruchtbare streek achter de duinen. Niet voor niets lieten zoveel mensen die zich dat konden permitteren juist hier prachtige buitens aanleggen. Dat was niet vanwege de vele rotondes en het eindeloze glas. Niet voor niets ook trokken schilders van de Haagse School graag de kant van Loosduinen en verder op om er te schilderen.
De zojuist beëindigde tentoonstelling van Ben Viegers* in het Westlands Museum liet zien hoeveel prachtigs er in en om het Westland te bespeuren was. Was, zeg ik. Op geen enkel schilderij een kas. Geen glas. Maar hij ging er niet wonen. Hij vertrok naar de Veluwe.
In het derde couplet van het lied laat Willy van Hemert in tamelijk krom Nederlands het Westland openbloeien waardoor mensen haar diamant zien van duizend vensters, duizend kleuren.
Nogmaals. De waarhuizen kunnen indrukwekkend zijn, maar de mooie paadjes, de schuiten, de kwakelbruggetjes, de muurtjes, de eerlijke grond… ze zijn weg. Jammer.
* De meest directe aanleiding voor dit stukje.