4 juli 2025

Op onze tocht om Bourgondië kwamen we veel vissers tegen. Er zat er de laatste fietsdag eentje op wat wel een rolstoel leek, alsof hij klaar was om na de laatste vangst het water in te rijden en zo het doek over zijn leven te laten vallen.
We zagen tenten, waarin een visser lag te slapen terwijl hij vier of vijf hengels op enige afstand van elkaar langs het kanaal had gelegd. Het water maakt de visser, kun je zeggen, daarom verbaasde het me niet zoveel hengelaars aan te treffen. Oud, dik, jong, atletisch en bijna altijd mannen. Soms trof je wat verder in de schaduw teruggetrokken op een stoeltje een vrouw aan. Die leken daar dan al jaren te zitten. Ooit was hun hart ontvlamd voor een jonge visser die behendig zijn hengel over het water zwaaide waardoor de lijn met haak en gewicht vele meters weggeslingerd werd. Het gaf iets sierlijks, dat mannenlichaam. Om verliefd op te worden.
Ze waren gebleven, bij die mannen van ooit, zoals die aan de oever waren blijven hangen, alsof tijd geen vat op hun doen en laten had, maar een blik was genoeg om beter te weten en er als fietsende passant een beetje droevig van te worden en tegelijkertijd opgelucht verder te fietsen. Maar het viel op dat er zoveel jonge jongens met een hengel langs het water liepen. Scholieren. Zonder stoeltjes en al helemaal zonder tent of parasol of koffertje met benodigdheid. Zonder auto dus waarvan de neus in de struiken was geprikt. Nee, rondfladderende jongens van veertien of van twintig. Ze liepen langs de oever, wierpen hun hengel uit en stonden stil. Of ze haalden de lijn meteen weer in. Ook in een stad als Dijon.
Ook sluiswachters gebruikten hun wachttijd wel om even te vissen en omdat sluiswachters ook dikwijls jonge meiden
waren, zag je ook die regelmatig met een hengel, al blijft het zo te zien toch vooral mannenwerk. De kwaal van fieters is wel dat ze eenmaal op hun fiets zittend, niet meer zomaar afstappen. Er moeten kilometers gemaakt worden. Zoiets. Hoe dan ook: een paar keer per dag in de anderhalve week dat we langs Franse wateren fietsten meende ik bij een volgende korte stop eens een paar jonge vissers aan te moeten schieten om erachter te komen wat ze er toe bracht. Ik heb het niet gedaan. Dat is een omissie, want die vissende jongens en mannen waren een leitmotiv tijdens onze tocht. Henk heeft nog wel met een visser staan praten. Later ben ik daar ook heen gelopen. De man wilde weten of ik ook een Hollander was. Ja, zei ik –in het Frans is dat oui – en toen ging zijn telefoontje. Dat vond ik jammer, niet alleen vanwege de verkeken kans op ons gesprek, maar ook omdat het niet bij mijn beeld van een hengelaar past, zo’n mobieltje.
Vanmorgen fietste ik langs de Maarsseveense Plassen en haalde ik twee jongens in. Veertien jaar, denk ik. Beiden hadden een hengel bij zich en niet veel meer dan dat. Nu stopte ik wel. Waarom gaan jullie vissen, wilde ik weten. De een zei dat hij dat nu voor het eerst ging doen, dat de hengel in zijn handen van zijn vriendje was, waarbij hij knikte naar de ander, en dat hij niet meeging om het vissen maar omdat zijn vriendje het zo leuk vond en hij wel met zijn vriendje mee wilde. ‘Dan kun jij me meer vertellen.’ De jongen viste graag vanwege de sport, dat het spannend is: vang je iets of vang je niets. Dat hij de vis altijd meteen weer terug gooide, dat het om de spanning ging, maar het was ook een rustige spanning. ‘Waarom ben je niet gaan schaken? Of waarom fiets je niet? Dat is ook spannend en inspannend en rustig tegelijk. Hij wist het niet. Ik vertelde van al die jongens met een hengel in Frankrijk. Daar wisten deze knullen niets van, maar wel werd duidelijk dat ook de echte visser van deze twee was gaan vissen omdat een heleboel vrienden dat ook waren gaan doen.
‘Ik ben benieuwd hoe het jou gaat bevallen,’ zei ik tegen de nieuweling. ‘Niet schrikken als je per ongeluk iets vangt en je dat beest van het haakje moet halen.’ Hij keek even naar zijn ervaren vriendje.