5 juli 2025

De nap met eieren is er niet, de blikken kannen ontbreken en je hoeft ook niet op zoek te gaan naar het stilleven met flessen dat hij in 1892 schilderde. Er hangt veel niet. Maar ook zoveel wel, op de tentoonstelling Thuis in het groen. In de Leidense Lakenhal tref je momenteel werk van Floris Verster. Vooral bloemstillevens, in een vaas, maar stillevens waarvoor de schilder in de tuin door de knieën moest. Verster woonde op landgoed Groenoord, met een tuin die groot genoeg was om in te dwalen.
Maar de tentoonstelling begint met een zelfportret dat Verster als zestigjarige maakte. Een prachtig portret met een verfbehandeling en een kleurgebruik die meteen al duidelijk maken dat alles wat deze man maakte de moeite waard moet zijn geweest. Hij abstraheert met zijn snelle streken, zet kleuren en kleurnuances fraai naast elkaar. Ik merk dat ik naar zijn kop kijk alsof het een stilleven is. ‘Die ziet eruit als een ambtenaartje,’ zegt Gerard. ‘Iemand die je voorbij loopt.’ Dan pas kijk ik naar het gezicht van een vermoeide man. Hij doet me denken aan Grönloh, die we beter kennen als de schrijver Nescio. Zelfde tijd natuurlijk, maar deze Verster ziet er vermoeider uit, somberder. Een prachtige kop, in alle opzichten. In de bloemstillevens waarvoor ik daarna kom te staan, zie ik vaak die kop van hem terug. Dat heeft te maken met aandacht van Verster voor verval, voor bloemen die zijn uitgebloeid, blad niet meer groen en strak, maar geel en verlept. Het heeft met kleur te maken, met licht, en met de kwast. Als twintiger trekt de schilder korte tijd naar Brussel waar hij zich wat losmaakt van de invloeden van de Haagse School en het lef ontwikkelt om met
reusachtige doeken aan de slag te gaan, zich daarbij over te geven aan verval, maar tegelijkertijd leert om te spelen met het effect van licht dat door bladen van bloemen en planten kan dringen. Daarbij doet ook de achtergrond mee. Het zijn met lef geschilderde doeken. Later zal hij ook andere materialen gebruiken, een pen, pastel- en waskrijt. Later zal hij juist ook kleine doeken maken, maar hij blijft met zijn aandachtige neus boven op zijn onderwerp zitten, een natuurmysticus. Ik loop doorgaans makkelijk aan geschilderde bloemstukken voorbij, maar niet als ze van Verster zijn.
Natuurlijk was het Gerard door wie ik honderd jaar geleden ook deze Verster heb leren kennen. Gevolg is ook dat ik bij Mankes, Robertson, Breitner, dus ook bij Verster meteen ook aan Gerard denk. Zoals die nu langs de schilderijen loopt, met zijn rode pet, witte haar dat eronder vandaan komt, zijn baard en zijn regenboogsjaal, lijkt hij in niets op de man van het zelfportret aan het begin van deze tentoonstelling. Dat wordt er alleen maar minder op als hij tijdens een pauze op de binnenplaats ineens een pakje tevoorschijn trekt. Ik moet het open maken. Er zitten kleurige sokken in met daarop gitaren in allerlei kleuren; op de rand staat de naam Bob Dylan. Ik trek ze ter plekke aan en Gerard maakt er foto’s van: hoe ouder hoe gekker. We zijn ver weg van de sombere Verster. Toch herken ik bij Gerard de verstilling en de verinnerlijking en aandacht en ook het monomane bezig zijn met je werk dat ik bij Verster zie. Wij zijn vrolijker. Misschien wel dankzij omstandigheden die het goed met ons voor lijken te hebben.
In 1926 sterft Jenny Kamerling Onnes, de vrouw van Floris Verster. Dat maakt zijn leven ondraaglijk en dan moet hij ook nog zijn geliefde Groenoord verlaten, vanwege een bestemmingsplan. In 1927 wordt de schilder, die dan in het Leidse Diaconessenhuis is opgenomen dood aangetroffen in de vijver van zijn voormalige landgoed. Dat is sneu. Dat is verschrikkelijk. Jawel. Maar het is ook wat Verster zijn leven en al zijn werken lang is geweest: iemand die in zijn element was, samenviel met zijn geliefde, met de natuur waarin hij leefde en die verdween in zijn werk.
* Zie op deze site bij Foto’s ook de serie over Floris Verster.