7 november 2024
Dat Hofwijck is een eigen ontwerp van zijn eerste bewoner, Contstantijn Huijgens. Hij ontwierp niet alleen dit huis langs de Vliet, maar ook de tuinen, waarbij hij zich liet inspireren door Vitruvius, of specifieker, door de mens van Vitruvius. Daar heeft het landgoed de vormen en verhoudingen van het menselijk lichaam. Het huis is het hoofd. Van de rest is een groot deel nog over, maar jaren geleden al werd het onderlijf diagonaal geamputeerd door de spoorlijn en het begin van de A12. Als een fantoomsymbool vind je voorbij de doorsnijding een wit hekwerk. Dat geeft de begrenzing aan van het geamputeerde rechterbeen. Kijk, dat sprak me erg aan. Er zijn plannen, aldus mijn kouwe neef, die me op het hek attendeert, om zowel trein als grote weg ondergronds te maken. Daar heb ik mijn twijfels bij. Erg bemoedigend zijn allerlei ondergrondse ondernemingen vaak niet geweest. Maar goed, het zou wel mooi zijn, dat herstel van Huijgens’ ontwerp.
Vanuit de trein ligt gezien ligt Hofwijck er nogal zielig bij: weggedrukt in een hoekje waar logistiek de boventoon voert. Zeg ik. Daar blijken mijn kouwe neef en ook de gids van Hofwijck, meneer Bob, het niet mee eens te zijn. Huijgens koos deze plek ook omdat hij van hieruit heel snel weg kon, met de trekschuit naar Leiden of Hellevoetsluis, of langs de weg naar het Binnenhof. Misschien hebben ze wel gelijk. Per slot van rekening is Constantijn Huijgens ook de bedenker van de lange, rechte Scheveningseweg, de Zeestraat. Hij was dol op goede verbindingen. Meneer Bob laat ons zien hoeveel Constantijn in zijn leven geschreven heeft, een plank met dikke folianten, waarvan zijn literaire werk maar een klein deel is. Een van zijn dichtwerken heet Hofwijck. Ik heb het als twintigjarige wel gelezen. Een virtuoos werk.
Huijgens was dol op taalvondsten, dat maakt hem bijzonder, maar zijn woordspelletjes zijn zowel uitnodigend en geestig als vermoeiend, ook al omdat het Nederlands van vierhonderd jaar geleden toch wel wat verschilt van het hedendaagse. Wat niet wegneemt, dat ik graag Huijgens las. Zee-straet is een ander werk. Veel grootser opgezet maar onvoltooid gebleven is zijn Daghwerck. Waarin hij het dagelijks leven beschrijft van zijn gezin. Dat boek stopt op het moment dat zijn vrouw overlijdt, Suzanne van Baerle. In Daghwerck schrijft hij dan:
Of droom ik, en is ’t nacht, of is mijn Ster verdwenen?
Ik waak, en ’t is hoog dag, en zie mijn Sterre niet.
O hemelen, die mij haar aangezicht verbiedt,
spreek mensentaal, en zeg, waar is mijn Sterre henen? […]
Sterre, zo noemde Huijgens zijn vrouw. Het moet een gelukkig huwelijk geweest zijn, te kort. Zij overleed op 38-jarige leeftijd, in 1637, kort na de geboorte van hun vijfde kind. Constantijn zou haar vijftig jaar overleven. Suzanne heeft Hofwijck niet gekend. Haar kinderen deden dat wel, vooral hun zoon Christiaan. Hij zou er later de hoofdbewoner van worden. Aan hem ook herinnert het meeste van wat je in het huis aantreft: zijn wetenschappelijke boeken, instrumenten die zijn uitvindingen en ontdekkingen zichtbaar maken, want vader Constantijn was een echte uomo universale: vooraanstaand ambtenaar, dichter, componist, instrumentalist, talenwonder, wetenschapper, astronoom, lenzenslijper, vervaardiger van parfum. Hij deed en kon alles! Maar als wetenschapper overtrof zijn zoon Christiaan hem, al heb ik het gevoel dat de zoon altijd in de schaduw van zijn dominante vader is blijven leven.
Wanneer ik op Hofwijck door een raam naar de Vliet kijk, zie ik Constantijn uitstappen, met zijn vijf kinderen. Met een royaal gebaar wijst hij naar hun nieuwe zomerbuiten. Als hij mij ziet staan, voor het raam, trekt hij zijn wenkbrauwen op, hoewel ik heel vriendelijk naar hem zwaai.