21 augustus 2024
Mijn eerste tentje kreeg ik voor mijn dertiende verjaardag. Volgens mij was het een derdehandsje. De vorige bezitter was Aat. Een de scheerlijn voor hing een versleten vlaggetje met daarop een edelhert en ‘Hoenderloo’.
Het was een enkeldaks geval, van katoen uiteraard, en met een los grondzeil. Kop en kont waren recht en dat betekende dat je moest woekeren met de ruimte. Ik kende fraaiere versies dan dit tentje, met een dubbel dak. Tentjes met een vast kuipzeiltje en bovendien een rond achterkant wat wel handig was voor je spullen. Dat had mijn tentje allemaal niet, maar het was wel mijn tentje en ik was er zeer verguld mee. Als je erin kroop leek het buiten zonniger te worden. Overdag dan.
De eerste kampeernachten bracht ik door in de achtertuin. Ik had al vaker gekampeerd. Daarom zou ik het liefst op een primus ook mijn eigen eten hebben klaargemaakt, daar in de achtertuin, om er een trekkersbestaan te leiden dat was losgezongen van iedere familieband. Dat gebeurde al snel. Zodra de zomervakantie begon zetten Dirk en ik het tentje op een landje achter de tuinderij van Dirk vader. ’s Winters stonden daar spruitjes, maar deze wat vochtige zomer van 1965, lag het land er ongebruikt en verlaten bij. Ook ver van wel woonhuis dan ook. Ideaal dus voor twee jongens van dertien. We kookten macaroni die veel minder geslaagd was dan de macaroni die we thuis op ons bord kregen. We wasten ons bij de pomp in een schuur die pas water gaf als we er aan de bovenkant wat slootwater in hadden gegooid.
Een enkele keer kropen we ’s nachts uit onze slaapzakken om door het dorp te lopen, waar niets te beleven viel. ’s Ochtends hielpen we in de tuin, maar pas nadat we het brood gegeten hadden dat Dirks vader voor ons had meegenomen. ’s Middags gingen we naar het strand. ‘Je hebt rare puisten in je nek,’ zei Dirk toen we een slag door de duinen namen om weer naar de tent te gaan. Ik kon ze inderdaad voelen als ik er met mijn hand over wreef. Iets wat ik vervolgens vaker deed. Dat ging vanzelf.
Wat mij bijzonder beviel aan het slapen in de tent dat de tuinkat ’s nachts de tent in kwam en dan bij me in de slaapzak kroop helemaal tot bij mijn voeten. Hij kon daar langer liggen dan ik wakker kon blijven. Dat verbaasde me wel, want ik hield het niet lang vol, met mijn hoofd in de slaapzak. Die kat wel.
Van scouting hadden we een eigen primus en pannen kunnen lenen. We zullen wat toiletspullen bij ons hebben gehad, een zaklamp. En ik had mijn schoolboeken voor Frans bij me. Dat moest. Ik moest iedere dag wat aan mijn Frans doen, want ik was wel over, maar met een taak voor Frans. Na de vakantie zou ik overhoord worden door juffrouw Leenhouts, niet alleen mijn lerares Frans maar ook conrectrix van de school. Ze leek een beetje op de Vera van de gelijknamige politieserie, maar dan kleiner. Ze oogde streng, maar ik verdacht haar ervan dat ze meer deed alsof. Wat niet wegneemt dat die taak voor Frans me behoorlijk achtervolgde, die zomer.
Wat is weer wel leuk vond, was de zware stem van Dirks vader, ’s morgens vroeg. ‘Goedemorgen! Wakker worden, apen.’ Het ging om een weekend en een aantal doordeweekse dagen. Meer dan een week zal het niet geweest zijn, want kort daarna gingen we op padvinderskamp.
* Op de foto het tentje zoals ik het zojuist terugvond als achtergrond van een weggewerkt tafereeltje op de voorgrond.