18 oktober 2024
Ik moet opschieten. Kleine kinderen leven in wat lijkt op een voortdurend heden, maar o, wat kan dat snel voorbij zijn. Tot de eeuwigheid waarin een peuter leeft hoort in het geval van Nora het vingertje waarmee ze graag omhoog wijst. Niet alleen omhoog, met het grootste gemak kan ze ook naar een kat wijzen of naar een fiets of wat dan ook, maar dat omhoog wijzen is in haar geval wel iets bijzonders. Het gaat hier niet om een vroeg geworteld besef dat ons leert ‘Hier beneden is het niet’, maar wel dat zich boven ons veel laat zien dat onze aandacht waard is en dat wij ons eigen mogen maken zolang wij maar geloven. Allereerst bevindt zich boven ons het plafond. In een kamer is dat een alom tegenwoordig vlak, waar je gek genoeg niet bij kunt. Nora probeert dat wel. Ze steekt haar vinger fier omhoog en zegt ‘die, die.’ Een kenner begrijpt dat ze daarmee het plafond bedoelt. Ze steekt de vinger ook zo in de lucht dat je meteen begrijpt dat ze het plafond niet zomaar aanwijst, nee ze wil het aanraken, naar haar toe halen. Er gaat een kracht van de vinger uit die me doet denken aan de vinger Gods en de hand van Adam bij de schepping van de laatste. Wijzen is een manier van toe-eigenen. Het verbaast Nora dat het ook grote mensen niet lukt om met hun vinger het plafond naar zich toe te trekken. Zelfs haar almachtige vader en moeder niet. Toch geeft ze niet op. Sterker nog, ook buiten is haar er veel aan gelegen om de hemel naar zich toe te trekken. Er
schuilt een zeer gelovige mens in de kleine Nora en we moeten haar vooral niet wijs maken dat zoiets niet kan: de hemel naar je toehalen, alleen maar omdat het ons toevallig niet lukt.
Ze lijdt blijkbaar niet onder de vergeefsheid van haar pogingen, Nora is een bijzonder levenslustig en vrolijk kind. Bovendien is er vaak al gauw iets anders dat haar aandacht trekt. Een koektrommel bijvoorbeeld, of vogels die overtrekken. Onze woonkeuken heeft twee bovenlichten en het is ideaal om vanuit je kinderstoel met een koekje in je hand door de gaten van het glas te zien hoe er in de hoogte meeuwen overvliegen, kraaien, halsbandparkieten, ganzen, spreeuwen en tot voor kort ook zwaluwen. Die heten allemaal koekoek, of diedie of aaiaai. Ze drinkt dat verre gevederte in met haar ogen en steekt haar vinger met of zonder kruimeltje als een lijmstok omhoog.
Het kind dat ik ooit was stond bij Hoek van Holland in het water van de Nieuwe Waterweg. Daar zwaaide ik naar mensen op voorbijvarende schepen. Ze zwaaiden terug. Er waren ook boten zonder passagiers die over de reling hingen, maar wel met mensen die gewoon over het dek liepen. Die werkten op zo’n boot. Die vond ik op een of andere manier het interessantst. Af en toe kon ik het niet laten om mijn handen uit te strekken. Misschien kan ik wel zo’n levend, volwassen maar klein poppetje van de boot plukken om mee naar huis te nemen.
Geloofde ik daar toen nog in, als kleuter? Mijn uitgestrekte handen deden dat blijkbaar wel. En het wijzende vingertje van Nora doet dat in ieder geval nog. Nu maar hopen dat dat lang voortduurt en dat onze lieve Heer dat vingertje zegent.