18 september 2024
Bij Jaap Zijlstra stond ik ooit voor een stilleven van Marius van Dokkum. Het ging om een klein werkje, een stilleven met gestoofde peertjes. Een werkje dat thuis hoort in de school van fijnschilders die Nederland kent. Niet alleen schilderen ze uiterst verfijnd en minutieus tot op de vierkante centimeter – of het nu op kleine doeken gaat of lappen van meer dan een meter bij een meter – ook hangt er altijd een zweem van verstilling omheen, van mystiek. Bij die groep leek Marius van Dokkum te horen, in ieder geval voor Jaap Zijlstra. Hij was erg blij geweest met de stoofperen. Nu dacht hij eraan om het werk weg te doen. Hij had gezien hoe Van Dokkum met diezelfde peren aan de haal ging door ze als rokers van shaggies voor te stellen bijvoorbeeld. Hoewel daar op dit paneeltje niets van te merken was, was voor Zijlstra de lol er een beetje af. Een volgende keer hing het werk er nog steeds en nog weer later was er geen Jaap Zijlstra meer.
Het moment herinner ik me nog goed. Het was wat vreemd om voor het stilleventje te staan en te zien hoe dat van buiten af afgetakeld werd, zijn betovering verloor door het gerucht van een ander werk van diezelfde schilder. Die rokende stoofpeertjes had ik ook al eens gezien. Het was een dodelijke stijlbreuk. Ik snapte de teleurstelling van Zijlstra. De geestige schilderijen die Van Dokkum maakte en nog maakt van vaak oudere mensen in een wat tuttige omgeving die erg ruikt naar een geestige Bible Belt zijn ongelofelijk populair en kunnen heel goed naast de ingetogen werkjes staan die hij ook maakte en maakt. Om je eigen serieuze werk te gaan ironiseren, is iets anders. Dat is stijlbreuk. Is dat het?
Ik kan er niet goed mijn vinger op leggen waar dat begint. Waarom vind ik het jammer
van dat streepje op het schilderij van mijn vriend? Een onopvallend, want klein en transparant streepje maar, en ook nog passend bij de rest van het schilderij, dat dan wel de vuurtoren van Terschelling moet voorstellen.
Hier boven de eettafel hangt een prent van Annette Fienieg met daarop de Janskerk en in een hoekje de achterkant van verkeersborden. Op een andere prent van haar – in een ander huis – zie je de Pieterskerk. Rechts zie je de rood-witte balken van een hek waarmee een straat wordt afgezet. Ze trekken de aandacht. maar ik zou niet op het idee komen om hier van stijlbreuk te spreken. Op een foto haalde ik ze misschien weg; op de prent doen ze het goed.
Als er op het polderlandschap van Gerard Ram – zie gisteren – op de horizon een minuscuul huisje had gestaan, zou ik dat erg jammer hebben gevonden. Waarom? Op een ander schilderij, weer een polder, maar nu ook letterlijk dik in de veelkleurige verf gezet, zie je links langs een beek een boerderij. Die staat er prima, daar op dat schilderij. Je zou kunnen zeggen dat een schilderij of tekening zijn eigen wetten genereert. Voor het streng gestileerde polderlandschap van Ram is een blokje kleiner dan een suikerklontje een te grote aanslag. Bij Fienieg had er naast de Pieterskerk misschien ook nog wel een blauw stoplicht mogen branden.
Bij Van Dokkum ging het fout, dat terwijl het stilleven met de gestoofde peren een volstrekt eerlijk en eenduidig schilderij was. Fout, omdat hij op een ander doek, misschien uit een andere tijd, met andere stoofpeertjes, maar met dezelfde vaardige hand vergelijkbare peren een shaggie laat roken. Daarvoor moeten we niet bij het schilderij zijn, maar bij de maker. Maar die was al klaar met het stilleven van Zijlstra.
Zak met pruimen van Van Dokkum is ook mooi. Wat zou daarmee gebeuren als hij daarmee net zo aan de haal gaat als hij met de peren deed?
Morgen of overmorgen keer ik terug naar het paaltje op de dijk langs de Dollardkwelders.