17 september 2024
Toch nog even over dat paaltje bovenop de dijk, dat streepje in het landschap dat de aandacht naar zich toetrekt.* Onlangs zag ik een foto, een snelle print uit een kopieerapparaat. Er was veel getemperd groen en geel, en bruin, en één pixeltje was felrood. ‘Ja, mijn apparaat doet een beetje raar,’ zei de man die me de foto liet zien. Hij besteedde er verder geen aandacht aan, wel aan de foto, niet aan dat felle pixeltje. Een achterlichtje van een fiets in de nacht.
Van de foto herinner ik me niets dan dat ene misplaatste pixeltje. Wie was die man ook al weer die me het printje liet zien? Waarom die foto? Wat stond erop? Wat heeft ie erover gezegd? Ik weet het niet meer.
Bij een goede vriend hangt een mooi groot schilderij waarbij gewerkt is met een paletmes dat in bruine banen allerlei vegen over elkaar heen heeft gelegd. Het is een duinlandschap met veel zandkleuren, maar ook groenen voor de begroeiing en een blauwe lucht waarvoor iedereen onmiddellijk zijn huis uit zou willen komen. Dat lichte blauwe en een oker zijn ook gebruikt voor de lijst. We hebben het over een schilderij van een meter bij een meter. In een huiskamer maakt dat een aanwezig doek. Ik geloof niet dat het Terschelling heet, maar daar vindt het doek wel zijn oorsprong en daar heeft mijn vriend het ooit gekocht. Eerlijk gezegd doet dat er niet toe. Bij de koop merkte mijn vriend op dat dit echt zijn Terschelling was, het eiland waar hij zo van houdt en dat hij daarom vaak bezoekt. En dat nu dus hier een straat verderop al jaren in zijn huiskamer hangt.
‘Echt Terschelling,’ had hij gezegd. ‘Alleen jammer dat de Brandaris er niet op staat.’ De schilderes wilde weten of hij dat meende. Ja, dat meende hij. Daarop pakte zij een platte penseel – meer dan een centimeter breed zal ie niet geweest zijn – en zette een kort verticaal streepje ergens in dat tegelijk woelige en rustige doek. Een dun, lichtbruin veegje dat zelfs nog een beetje transparant bleef. ‘Ik kan het zo weer wegvegen,’ had de schilderes nog gezegd. Maar mijn vriend was tevreden. Het streepje moest blijven. Nu was het een duinlandschap met Brandaris.
Hij is er nog steeds gelukkig mee. Met het schilderij en met die subtiele Brandaris. We mogen de hemel danken dat het niet de vuurtoren van De Cocksdorp was die er op het doek moest komen, maar ik vind het desondanks jammer, dat streepje. Als ik bij mijn vriend ben, kijk ik graag naar het schilderij. Elke keer gaan mijn ogen binnen de kortste keren naar dat streepje, die zogenaamde vuurtoren.
Hier in huis hangt een schilderij – op een verkeerde plek, moet ik zeggen. Met daarop een polderlandschap. Een aquarel in één kleur: een ingetogen zacht paars. Het werk meet 65 bij 45. Op de onderste helft van het papier zijn twee, smalle taps naar elkaar toe lopende stroken geschilderd. Sloten zijn het. Of dijken. Wegen misschien. Voren. Het wit kan sneeuw zijn, maar evengoed donkere, omgeploegde kleigrond. Water kan ook. Op de bovenste helft van het vel geven wat vegen in dezelfde kleur de lucht weer. Gerard Ram maakte in de jaren tachtig een hele serie van dergelijke werken. Ze kwamen zelfs bij diverse vorstenhuizen terecht. Koningin Beatrix was er zo van gecharmeerd dat zij er een paar kocht en later deed ze er verschillende cadeau aan vorstelijke vrienden.
Ik moet er niet aan denken dat in het zachte paars van de lucht, kleiner dan een postzegel en stukje wit uitgespaard zou zijn.
* Och Heden van 15 september