3 juni 2025

Het is Langeoog geworden. Vanaf de dijk hier zie je twee eilanden liggen: Baltrum en Langeoog. En kijk, als je hier nou toch bent en die eilanden zich bij iedere blik of elke stap naar buiten even laten zien, zou het toch wel gek zijn om er niet ook een keer eentje te bezoeken. Wij kozen voor Baltrum. Besloten we toen we afgelopen zaterdag op een bankje bij Nessmersiel flink wind zaten te vangen, Mente met een patatje en ik met een broodje haring.
Op of in de modderige schorren liep een enkeling zwarte voeten op te lopen. Er hingen wat verbeten vliegers in de lucht waaraan ongetwijfeld, meters verderop iemand vast zat. En er was een meisje dat in een smalle grasstrook zich verdiepte in de gele bloemetjes daar. Gewone rolklaver, volgens de app die ik raadpleegde. ‘Rolklaver?’ zei Mente verbaasd. ‘Is dat klaver?’ Mij verbaasde het ook, het leek me eerder familie van de brem, maar de app zei het echt. Met die naam hield het meisje zich niet bezig. Wel met de bloemetjes. Ze plukte ze niet, ze aaide ze soms; vooral bekeek zij ze aandachtig. Verloor zich er in. Ik hoopte maar dat ze dit zou onthouden, niet eens zo zeer dit speciale moment hier aan de Duitse Noordzeekust, maar wel dat ze zich als kind kon verliezen in het kijken naar eenvoudige bloemetjes waar je zo makkelijk overheen kijkt, maar die intussen van een grote schoonheid zijn, en dat je dat als kind dus ziet af en toe.
Toen ik even niet oplette, niet op haar, maar wel op mijn broodje omdat de vis er makkelijk tussenuit kon glippen, was ze weg
en even later rende er een druk meisje voor me langs, samen met een ander meisje. ’t Is weer voorbij, dacht ik, maar dat was niet zo: even later zat ze er weer, iets verderop. Tussen haar gele bloemetjes.
Intussen hadden we wel begrepen dat de boot naar Baltrum de getijden volgt en het enige voor ons gunstige tijdstip van vertrek dinsdag half negen zou zijn. Dat is wat vroeg voor ons.
Zondag fietsten we ’s ochends een stukje waarbij Mente bij een bocht onderuit ging, op een onverhard pad, zodat ik ’s middags een stukje alleen ging fietsen. Nu richting Bensersiel waarvandaan de boot naar Langeoog vertrekt, niet getijdeafhankelijk, om half tien, ontdekte ik toen. Dat hebben we vandaag gedaan. We wandelden door duinen en liepen langs een zee waarvoor je niet per se naar Duitsland hoeft, verbaasden ons over de wereld van horeca, kleding, hebbedingetjes en nog het een en ander. En we namen een ijsje niet ver van het terras waar we die ochtend met koffie en gebak ons bezoek aan het eiland begonnen waren. Toen scharrelde daar een eend rond op het terras. Hij liep nog met ons mee in de richting van de ijskiosk waar we ’s middags dus een ijsje zijn gaan eten. Hij zat er nog. Zodra Mente ging zitten, vlijde hij zich aan haar voeten en daar bleef hij zitten. Devoot, kalm, als een hondje dat we al jaren hebben en dat zich geen illusies of zorgen meer maakt over plotselinge invallen van het baasje of bazinnetje.
Ik had een hoorntje met twee bolletjes, Mente hoefde er maar eentje en van het hoorntje gaf ze de helft aan de eend.
‘Krijg-tie niks van jou?’ Nee, van mij kreeg de eend niets.
‘Is dat jullie huiseend?’ vroeg een voorbijganger. ‘Hij is voor vanavond, bij de spinazie,’ zei ik. Waarom ik spinazie zei, weet ik ook niet.