25 november 2024
Bij het collecteren werd er bij nummer 193 niet opengedaan. Ik wierp nog even een blik naar binnen, vluchtig maar lang genoeg om even later een beetje mismoedig naar de volgende voordeur te sjokken.
De namen ken ik niet. Toevallig wel die van de al heel lang volwassen kinderen, want die had ik in de jaren zeventig in de klas. De vader van het gezin overleed in die tijd. Later kwam er een andere man in huis, de gescheiden zoon van achterburen van de vrouw. Ook al heel lang geleden.
Vanaf het moment dat we bij elkaar in de straat wonen, een jaar of 35, zeggen we elkaar gedag. Wij waren nog maar net in deze straat verzeild geraakt, toen de vrouw aanbelde. Met een collectebus. Ze vroeg zich af of ik nieuw was in de straat, maar ook waar zij mij van kende, zie boven. Sindsdien groeten we elkaar, de vrouw, de man, Mente en ik. Tien, twaalf jaar geleden kwam er een Ierse huisschilder langs de deuren die had geconstateerd dat onze dakgoot wel een verfbeurt kon gebruiken. Hij zou schuren en verven met uitstekende lak, uiteraard in de goede kleur, voor een bedrag waarvoor ik zwichtte. We hadden een eigen schilder en een volgende beurt kon nog wel even wachten, maar voor de boorden zou een likje verf voor die prijs geen kwaad kunnen. En ook achter. Het is ook allemaal gebeurd, maar de verstandhouding met de schilder was slecht. Hij had blijkbaar een heleboel pannen tegelijk op het vuur staan, zodat het eindeloos ging duren en dan trapte een van
zijn mensen ook nog de bedekking van een dakkapel stuk. Tegen een geringe vergoeding kon er voor een oplossing gezorgd worden. Dat hebben we niet gedaan. Spijt van onze onbezonnen actie hadden we wel.
Dat de schilders ook bij 193 aan de gang waren geweest, werd ons pas achteraf duidelijk toen de verre buurman kwam vragen of het huishoudtrapje dat de schilders even geleend hadden soms bij ons terechtgekomen was. Dat was niet zo. Zij hadden ingestemd met een schilderbeurt omdat ze hadden gezien dat de Ieren ook hier bezig waren. Ook op 193 waren ze niet erg blij, maar onze verstandhouding werd er beter van. Bij begroetingen over en weer kon je vanaf toen rekenen op een brede grijns. Sindsdien kwamen we elkaar ook regelmatig tegen in het speeltuintje driehonderd meter verderop. Kleinkinderen. Ik werd uitvoerig regelmatig geïnformeerd over haar kinderen, de ouders dus van het grut waar zij op pasten. Nu is die speeltuin om de hoek er niet eentje waar kinderen onder het toeziend oog van grootouders heel veel jaren kunnen doorbrengen en blijkbaar was hun voorraad kleinkinderen eerder uitgeput dan de onze, want ik heb ze al jaren niet meer aangetroffen in de speeltuin. We zagen elkaar alleen nog maar toevallig passeren, meestal op de fiets. Als ik langs hun huis liep, zag ik hem wel zitten, op de bank, rug naar het raam, met een krant, maar dat was toch wel weer even geleden.
Haar lach is er bij een ontmoeting niet minder op geworden, maar we zien elkaar steeds niet zo vaak meer. Hem kom ik al helemaal niet meer tegen. Ik had al me wel eens afgevraagd of ik niet eens een keertje moest aanbellen. Maar goed, zaterdag dus die collecte. Ik wierp toen ik me omdraaide nog even een blik naar binnen en toen zag ik op een laag tafeltje een foto in een lijstje van hem. Ik vond dat zo sneu. Die aardige man.