7 maart 2025

Volgens de Michelingids heeft op de plaats van het grote Waverley Station, het hoofdstation van Edinburgh, ooit een kathedraal gestaan. Ik probeerde me dat voor te stellen voor Utrecht. Dat zou toch wel heel erg jammer geweest zijn van de Dom. En van het hele gebied tussen Oude en Nieuwe Gracht.Voor Edinburgh kan ik niet zeggen wat we missen aan de Old Trinity Church. Op een negentiende eeuws schilderij zie ik een kerk in een tamelijk ruïneuze staat. Zoiets gold in zekere zin ook wel voor de Dom, waarvan de brokstukken van het ingestorte schip anderhalve eeuw zijn blijven liggen. Maar meer denk ik aan de Mariakerk die ooit de Utrechtse Mariaplaats sierde. Van die kerk laat een schilderij van Saenredam zien dat we de afbraak van dat gebouw tot op de dag van vandaag mogen betreuren. Maar stel je toch een voor dat het Utrechtse station honderd tot tweehonderd meter meer naar het centraal had gelegen! Geen Springweg, geen Mariahofje.
In Edinburgh neem ik de situatie maar zoals die is en dat alleen is in eerste instantie een beproeving. We komen op vrijdag rond het middaguur aan met de trein en zoeken en vinden een uitgang. Is dat de goede? En waaraan moet een uitgang voldoen om de goede te zijn. Wat is oost en wat is west en wat doet dat er toe?
We doen maar iets, rugzak op de rug en een koffer op wieltjes achter ons aan slepend. Er zijn korte roltrapjes die ons naar boven brengen. Maar moeten we wel naar boven? We moeten op zoek naar een bus, maar welke bus? Is er niet ergens een kiosk waar je een weekkaart voor het openbaar vervoer kunt kopen. Waar is een toeristeninformatie die ons aan een plattegrondje van de de stad kan helpen? Zoals in Londen.
In de straat waarvan we kort daarna weten dat het de Princes Street is, komt zoveel op ons af aan bussen en mensen en onoverzichtelijkheid dat we weer teruggaan het station in. Hier moet toch wat informatie te vinden zijn? Waarom doen we dit? Waarom fiets ik niet een vertrouwd rondje door een overzichtelijke polder? In het station wijst iemand naar een adres van het busstation. Ze noemt een naam. We zeggen bedankt en we weten niets.
Deze brug gaat niet omhoog maar omlaag. Dat is even wennen. Wel brengt hij ons naar de ‘hut’ (of hub) waar ze een foto van ons maken en een weekkaart printen. De man achter de balie zoekt naarstig naar de goede bus voor ons. Uiteindelijk vind ik hem eerder op mijn mobieltje.
Bij een bus wijst iemand naar een hotel. Daar staan mannen in livreien. Die weten vast meer over een bus of een buskaart. De drie mannen duiken op onze bagage af om die naar binnen te sjouwen, het hotel in waar we niet moeten zijn. Wij moeten nog een half uur met een of andere bus. Zijn er meerrittenkaarten? Als het tot ze doordringt, wijst een van hen naar de Waverley Bridge. Daar is een ‘hut’, dat woord gebruikt hij, een informatiepunt voor de bussen. Of zei hij ‘hub’?
‘O, de 26.’ Hij weet exact te vertellen waar die stopt.
De chauffeur zegt ons niet te kunnen helpen met onze uitstaphalte. Hij kent de route van bus, hij stopt bij de haltes als dat nodig is, maar hoe ze heten, weet hij niet. En, by the way, de schermen in deze bus zijn stuk. Ik volg de route op mijn mobiel.
Dat is niet nodig. De bus stopt halverwege. Iedereen moet overstappen op een andere 26, eentje met een mevrouw achter het stuur die ons precies kan vertellen waar we moeten zijn. Ze zal ons waarschuwen. Ik begin wat rustiger te ademen.